In de late middeleeuwen is er veel moeite gedaan om prostituees letterlijk, maar ook in sociaal opzicht op hun plaats in de stad en de maatschappij te houden. Daartoe schreef men bijvoorbeeld voor waar ze wel of niet in de stad mochten wonen. Soms werden ze tot in de dood toe op begraafplaatsen gescheiden van lieden met een hogere sociale positie.

Buiten de stadswallen

In veel Europese middeleeuwse steden was het gebruikelijk de prostitutie naar buiten de stadswallen te verbannen of in een achterbuurt te concentreren. In Nederland kennen we het uit Den Briel. In Toulouse en Carcassonne mochten sekswerkers en pooiers zich niet binnen de stadswallen vestigen en in Arles en Avignon moesten ze op veilige afstand van eerzame burgers  gaan wonen. (Dupont 1996)

Bristol verbood in 1344 leprozen, hoeren en groepen met slecht levensgedrag binnen de stadsmuren te verblijven. In 1482 bepaalde het Londense stadsbestuur dat hoeren en andere ‘misguided women’ naar het gebied buiten de stadsmuren moesten worden verbannen. Ze mochten zich alleen naar Cock’s Lane en Southwark begeven, waar de badstoven (meestal verkapte bordelen) zich bevonden, een plek net buiten de stadswallen. Beperkten ze zich niet daartoe, liepen ze het risico dat hun hoofddeksel en bovenkleed in beslag werd genomen. (Karras,1996)

Bordeel met water omgeven.

Bordeel met water omgeven.

Cambridge en Oxford ontmoedigden studenten met ‘immorele vrouwen’ om te gaan, althans zo verordineerde de koning in 1317. In Oxford bepaalde de Chancellor van de universiteit: dat alle hoeren, losbandige vrouwen en koppelaars tien mijl afstand van de universiteit moesten houden. (Karras,1996) In 1327 verbande het bestuur op verzoek van de universiteit alle hoeren.

Een andere methode was het officieel bordeel ergens te vestigen waar het met water omgeven was. Opvallend vaak zaten de stadsbordelen in het Duitse taalgebied ook aan de oever van een rivier of aan een meer. In Bamburg was het op een eilandje gebouwd. In Frankfurt lag het vrouwenhuis aan de Main, precies op de plek waar viezigheid in de rivier werd geloosd.

In de stad

In andere Europese steden mochten sekswerkers wel binnen de stadswallen wonen, maar alleen in bepaalde straten, die meestal nogal achteraf lagen. In Utrecht bijvoorbeeld mochten de ‘lichte wiven’ alleen ín de afterstraten die ter mueren uut gaen ende anders binnen onser stat nergent.’ (Berents, 1976) Dit betekende ook dat ze minder last van buurtgenoten hadden. Ook hoefden mannen daar geen arrestatie voor overspel te vrezen. (Dupont, 1996) Maar het was niet altijd een prettige woonomgeving. In Duitsland zaten ze soms in obscure buurten, samen met beulen, pestrokers en doodgravers, dus met andere gestigmatiseerde beroepsbeoefenaren. (Dupont, 1996)

In 1285 werd hen in Montpellier een bepaalde straat toegewezen. Enkele decennia later volgden andere steden in de Languedoc. Zo’n zone heette prostibulum, lupanar of carriera callida. (letterlijk ‘warme baan’) In Parijs waren er verschillende van die zones. Om uitbreiding tegen te gaan werden uiteindelijk in de tweede helft van de 13de eeuw acht straten aan beide oevers van de Seine als prostitutiestraten bestempeld.

In 1526 woedde er in Toulouse een discussie over de locatie van het bordeel toen de stadsmuren opnieuw moesten worden gebouwd. Men vond in ieder geval dat het ver van een kerk moest worden gevestigd. Er kwamen drie plekken in aanmerking. Maar die waren allemaal dichtbij kerken en kloosters. Twee geleerden van de Universiteit van Toulouse getuigden voor de raad dat de nabijheid van het oude bordeel tot veel schandalen had geleid. Ze wilden het zo ver mogelijk van de universiteit verwijderd hebben. In het debat waren er twee kampen: voor en tegen een bepaalde plek: Saint Paul. Het ene kamp – dat vooral uit intellectuelen bestond-  had het algemeen belang voor ogen. In het andere kamp van vooral kooplieden prevaleerde het particulier belang, dus de mogelijkheid om inkomen te genereren. Het Parlement van Toulouse moest de kwestie beslechten. Het werd Saint Paul. Het algemeen belang, de moraal, had het dus van het particuliere belang gewonnen. (Otis, 1985)

In 1319 kon er  in Zurich geen hoerhuis komen omdat het naast een klooster zou worden gebouwd (Schuster, 1992) In de 15de eeuw en 16de eeuw maakte men zich in toenemende mate druk over bordelen die nabij scholen lagen.

Verboden gelegenheden

In de loop van de tijd kwamen er steeds meer beperkingen in de plekken waar prostituees zich binnen de stad mochten ophouden of vermaken. De geboden namen niet alleen toe maar werden ook steeds specifieker. Zo’n ontwikkeling zien we bijvoorbeeld in de stad Noerdlingen.

In de jaren zestig werd de vrouwenwaard nog verplicht te beloven dat hij de vrouwen vrijliet om te gaan en staan waar ze wilden. In 1466 werd hun recht bevestigd om bij bruiloften aan te zitten. Later mochten ze niet meer naar bruiloften en dansavonden. De waard moest erop toezien dat de vrouwen niet naar de herbergen gingen.  In Memming en Querfurt  en in enkele andere steden gebeurde in die jaren hetzelfde. In 1496 werden in Neurenberg dansavonden taboe voor hen verklaard.

Vaak zetten de waarden van herbergen sekswerkers tot drinken met klanten aan. In 1479 werd Lorencz Gorteler in Dresden gestraft omdat hij dat weltoestond. (Schuster, 1992) Het lag daarom voor de hand dat de repressie zich uitbreidde naar de herbergen.

King’s Lynn (stad in Norfolk) sloot in de 15de eeuw bordelen en verbood hoeren de herbergen binnen te gaan, op straffe van losgeld, boete en een gevangenisstraf. In Wenen mochten deernen vanaf 1403 niet meer naar de wijnhuizen, maar alleen ervoor zitten. Later werd dat in veel steden gecombineerd met een verbod op het bezoeken van gelegenheden waar men kon dansen.

In Goettingen mochten prostituees vanaf 1455 geen danszalen en herbergen meer bezoeken. Men voerde aan dat eerbare vrouwen niet meer naar het café konden omdat hoeren moordenaars en andere criminelen aantrokken. Ook de gelegenheden waar ze mochten dansen werd beperkt; Straatsburg verbood het in 1493 en de stad Goslar ontwierp in 1456 een dansetiquette die voor sekswerkers slecht uitpakte. In het Straatsburg van 1493 mochten prostituees niet meer aan eerbare danspartijen deelnemen. In Grass moesten hoeren  in 1487 50 s boete betalen wanneer ze het gebod negeerden om met eerbare vrouwen te dansen. In Bagnols mochten de vrouwen alleen met de kerst op straat zingen. Al zingend maakten zij namelijk hun diensten kenbaar. (Otis, 1985)

Van beperking bewegingsvrijheid tot opsluiting

De beperkingen van de bewegingsvrijheid ontwikkelden zich in sommige steden tot regelrechte opsluiting. De stad Augsburg bepaalde in 1459 dat de waard ervoor moest zorgen dat de prostituees ’s nachts op straat geen herrie maakten. Een avondklok moest ze binnen houden. In de zomer ging die om negen uur in, in de winter om zeven uur. In Ulm werd in 1520 de vrouwen verboden de klanten thuis te bezoeken. In Ueberlingen moest de waard vanaf 1530 de vrouwen binnenhouden.

In 1492 klaagden de vrouwen in Neurenberg al dat ze amper nog het vrouwenhuis uitkwamen. Vanaf 1508 mocht de waard de hoeren niet meer in hoerenkleding over straat laten gaan. Ze mochten alleen voor kerkbezoek en met een bepaald doel het huis verlaten, mits ze hun hoofd hadden bedekt. In Frankrijk leidde dit soort bepalingen tot uittochten uit de bordelen ofwel vrouwenhuizen.

In de kerk gestigmatiseerd

De ‘zondaressen’ zag men wel als leden van de kerkelijke gemeenschap. Vele verordeningen bepaalden dat  de waard kerkbezoek moest toestaan. Het was dus niet mogelijk ze altijd binnen te houden omdat ze altijd nog naar de kerk mochten. In Noerdlingen kwam in 1513 een waard daardoor in problemen. Hij verdedigde zich met het argument dat de vrouwen ziek waren en dat hij zieke vrouwen niet naar de kerk kon sturen. Misschien was hij bang dat de vrouwen zouden vluchten. De vrouwenwaard van Augsburg liet de vrouwen door twee knechten naar de kerk escorteren. In 1520 namen niettemin twee vrouwen tijdens de preek de benen.

Maar ook in de kerk werd hun aanwezigheid ‘gereguleerd’. Een koninklijke ordinantie van Pézenas (Languedoc) van 1461 bepaalde dat hoeren achter in de kerk moesten zitten, ver verwijderd van de eerbare vrouwen. In Leipzig leefde in 1505 het idee dat als hoeren op de kerkbanken hadden gezeten ze niet meer voor burgers konden worden gebruikt. In 1387 vernielden in Chateauneuf-Calcenier de poorters ze dan  maar. Een anonieme geestelijke stelde in 1494 voor ze ze op een plek neer te zetten waar niemand ze kon zien en ze uitsluitend uitzicht op het altaar hadden. De vrouwen uit Berlich, de Keulse hoerenbuurt, mochten wel naar de kerk maar niet aan de sacramenten deelnemen.

In de dood gestigmatiseerd

De segregatie hield niet op bij de dood. 1437 werd in Muenchen een deerne oneerbaar begraven. Na 1546 mochten sekswerkers in Frankfurt geen christelijke begrafenis meer krijgen. In 1458 werd ze in Engeland een christelijke begrafenis ontzegd; in de 16de eeuw werd dat door paus Pius V bevestigd maar niet door alle landen onderschreven. De raad in Frankfurt besliste in 1546 dat ze op de plek in de stad waar de dieren werden geslacht moesten worden begraven. In Keulen dienden ze op een kerkhofje bij het vrouwenhuis ter aarde worden besteld.

In de 16de eeuw is er een verscherping van het verbod op christelijke begrafenissen van hoeren. Pas in 1570 werd door paus Pius V het verbod op christelijke begrafenissen van prostituees algemeen bevestigd maar niet overal onderschreven. [i]

bronnen

Sietske Altink

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


[i] Dat gold ook voor andere gestigmatiseerde beroepen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoud Artikel