Op een avond in januari in 1984 trok volgens hulpverleenster Yolande van Klaveren een politieman twee krijtstrepen op de Rotterdamse G.J. de Jonghweg. Vervolgens kondigde hij aan dat de vrouwen die tussen de twee strepen tippelden voortaan met rust zouden worden gelaten.

Deze handeling markeerde het instellen van de voorlopige tippelzone aan de G.J. de Jonghweg. Het stukje straat zou daarna nog tien jaar een ‘voorlopige’ gedoogzone blijven. In 1994 verhuisde de Rotterdamse straatprostitutie naar de tippelzone aan de Keileweg.

Voorgeschiedenis

G.J.de Jonghweg 2009

G. J. de Jonghweg 2009

De kordate krijtstreep van de wijkagent maakte een einde aan een lange geschiedenis. De Rotterdamse prostitutie was tot de jaren zeventig voornamelijk geconcentreerd op Katendrecht. Maar in het centrum van Rotterdam werd er vanaf halverwege de jaren zestig kleinschalig getippeld op de Karel Doormanstraat. De vrouwen werkten hun klanten af in een busje waaruit men een vlag stak als er plek was.

De situatie in de Karel Doormanstraat en de rest van het centrum veranderde toen er in het begin van de jaren zeventig een tot dan toe onbekende drug op de markt kwam: heroïne. Vrouwelijke verslaafden en gebruikers probeerden door middel van prostitutie deze drug te bekostigen.

Deze zogeheten heroïneprostituees voegden zich op de Karel Doormanstraat bij de professionele straatprostituees. Al snel vormden de oud gedienden een minderheid ten opzichte van de nieuwkomers. Buurtbewoners meldden dat er her en der matrasjes lagen. In korte tijd verruimden heroïneprostituees hun werkterrein naar de Nieuwe Binnenweg, de wijken het Oude Westen en Middelland waar ook de dealers woonden. De prostitutie verspreidde zich verder naar de ’s Gravendijkwal en in de wijk Cool. [i]

De situatie in de wijken was onhoudbaar geworden. De politie hield acties en deelde processen verbaal uit. Ze registreerde de namen en brachten soms prostituees naar het bureau. Maar het  was dweilen met de kraan open.

1987. De G.J.de Jonghweg overdag. Foto Mieke Schlaman

Opjagen en/of opvangen?

Bewonersgroepen en actiecomités drongen aan op maatregelen. In 1972 had het wijkcomité het Oude Westen een tippelverbod voor de Nieuwe Binnenweg geëist.

De politie kreeg in een nieuwe Algemene Politie Verordening een volmacht om op te treden tegen de prostitutie op de Nieuwe Binnenweg en in de wijk Middelland.

Verslaafde tippelaarsters gingen wel eens naar het kantoortje van de Volkskrant aan de Nieuwe Binnenweg waar ze een kop koffie kregen. Verder waren er geen voorzieningen. (Eigen waarneming; in die periode woonde ik in het Oude Westen.)

Dominee Hans Visser had een opvanggelegenheid in de Pauluskerk

Dominee Hans Visser had een opvanggelegenheid in de Pauluskerk. Graffiti: Thanks Hans

Advocaat Bakker Schut en professor Hulsman probeerden het gemeentebestuur ervan te overtuigen dat het opjagen van deze vrouwen niet veel zin had als er geen opvang voor hen kwam. Zij kregen bijval van de politie. Inspecteur Peer van de Zedenpolitie had geconstateerd dat het aantal verkrachtingen van verslaafde vrouwen was toegenomen. Hij pleitte ervoor om APV 48, lid III, zodanig te wijzigen dat er gedoogzones konden worden aangewezen.

Tijdens een proces dat advocaat Bakker Schut in 1984 had aangespannen verklaarde de rechter terughoudend te blijven in het veroordelen van straatwerkers totdat er een beleid was ontwikkeld waarin ook hun belangen tot hun recht konden komen.

De politie vond de G.J. de Jonghweg de minst slechte plek. De aldaar geplande nieuwbouw zou immers nog jaren op zich laten wachten. In plaats van boetes uit te delen stuurde de politie vanaf 1984 de vrouwen er al heen. Maar er moest eerst een sekswerker worden vermoord voordat hulpverleners er een busje met minimale voorzieningen mochten neerzetten.

De rechter bepaalde dat B en W vóór februari 1985 moest beslissen of de G.J. de Jonghweg tippelzone mocht worden. Pas als dat inderdaad gebeurde, konden actiegroep Middelland en de HTS (Hogere Technische School)  bezwaar hiertegen aantekenen bij de administratieve rechter. B en W besloten daarop de proef met de G.J. de Jonghweg nog een jaar voort te zetten. Burgemeester Peper – wijs geworden door de gefrustreerde pogingen een Eroscentrum  te stichten – zei: ‘Laten we het nou geen tippelzone noemen, want dan denkt de rechter weer dat we souteneur willen spelen.’

De bus werd vervangen door een bouwkeet. Ook werden er abri’s geplaatst. Op aandringen van de politie werd er tevens een klok geïnstalleerd zodat prostituees beter de tijden konden onthouden waarop ze slachtoffer waren geworden van criminaliteit.

Keetje Tippel

Plattegrond van de Keet

Plattegrond van de Keet

Bij de G.J.de Jonghweg bevonden zich twee academies, een Deense kerk en het gebouw van het Gemeentelijk Energiebedrijf. Bij de scholen was er wat struikgewas. Tussen een paar hoge bomen stond de Keet, op voorstel van de vrouwen Keetje Tippel genoemd. In de Keet stonden banken, er was een keukentje en een dokterskamer. De vrouwen konden er douchen, naar de wc  gaan, spuiten ruilen maar ook koffie, thee en tosti’s krijgen. Condooms kostten er vijftig cent. (Kostprijs). Ene Frits – de condoomverkoper- kwam ook wel eens in de Keet om zijn (volgens de vrouwen inferieure) waar onder hoongelach van de vrouwen tegen concurrerende prijzen aan te bieden.

De huiskamer was door de weeks van 18.00 tot zes uur en in het weekend van 20.00 tot 4.00 uur open. Er was permanent hulpverlening aanwezig. Iedere werkdag hield een arts er van 22.00 tot 2.00 uur spreekuur. In 1987 zijn er in totaal 1847 doktersconsulten gehouden.

In 1986 en 1987 kwam ik er regelmatig voor het onderzoek van Stichting Boog naar het functioneren van de zone en naar de mogelijkheid om in overleg overlast voor de buurt te beperken. We observeerden er en spraken met de vrouwen en andere aanwezigen in de Keet.[ii]

Enkele van de niet- verslaafde vrouwen hadden eerder op De Kaap gewerkt. Daar was een van hen vertrokken omdat ‘de buurtbewoners het verziekt hadden en zich ineens voor ons begonnen te schamen’. Een ander was er weggegaan omdat daar alleen nog maar ‘zwarten’ werkten die allemaal schulden hadden. Ze doelde op de laatste Latina’s die daar nog actief waren.

Sommige transseksuelen/travestieten waren zeer dominant in de Keet aanwezig. We merkten al gauw dat de verslaafden en gebruikers zelden bij de niet – verslaafde vrouwen op de bank plaats namen. De laatsten verweten de drugsgebruikers dat ze onder de prijs werkten, het condoom te vaak achterwege lieten en bij gelegenheid de klanten bestalen.

De gebruikers/ verslaafden vormden echter geen homogene groep. Sommige gebruikers/ verslaafden poogden er verzorgd uit te zien, goed te eten en hun druggebruik onder controle te houden. Anderen deden hardnekkige pogingen af te kicken en hadden een behandelcontract met de hulpverlening afgesloten. Degenen die het ‘hulpverleningscontract’ hadden geschonden door toch drugs te nemen, werd de toegang tot de Keet ontzegd. Weer anderen waren er slecht aan toe, waren nauwelijks aanspreekbaar en zagen er onverzorgd uit.

In die periode gebruikten de vrouwen al niet meer alleen heroïne, maar namen er ook andere drugs bij. In de huiskamer zaten ook wel eens vrouwen die we niet thuis konden brengen; ze gingen nauwelijks naar buiten om te werken en leken een probleem of een psychiatrische stoornis te hebben. Anderen kwamen nauwelijks binnen en haalden alleen condooms. Sommigen kwamen nooit, volgens hun eigen zeggen omdat ze geen behoefte hadden aan het ‘gelul’ van de hulpverlening (en aan onze aanwezigheid).

Er werd nog veel buiten de zone, bijvoorbeeld op de Claes de Vrieselaan gewerkt omdat volgens de vrouwen de concurrentie op de zone te groot was. De vrouwen moesten sowieso met hun klanten de wijken in omdat er geen afwerkplekken op de zone waren. Ze gingen naar hotelletjes of werkten de klant in zijn auto af.

Op en rond de zone waren er behalve klanten en sekswerkers nog andere groepen: de zogeheten informele dienstverleners, kijkers en rondhangers. De laatsten waren vooral werkloze mannen met weinig geld die tot grote ergernis van zowel sekswerkers als buurtbewoners een vorm van voyeurisme beoefenden. De kijkers kwamen meestal in groepjes. Vaak kwamen ze in bedrijfsauto’s; de baas betaalde immers de benzine. Ze vonden het leuk om de vrouwen te beledigen.

De grens tussen informele dienstverleners en rondhangers viel vaak moeilijk te trekken. Sommige van deze mannen boden onderdak in ruil voor seks en noemden zich hulpverleners.  Anderen fungeerden als informele taxichauffeur ofwel snorder, lieten de vrouwen in de auto drugs gebruiken – een gebruikersruimte was in dit tijdsgewricht nog niet bespreekbaar- of leenden ze geld tegen een bepaald onderpand. Enkele vrouwen namen ook hun vrienden mee, die echter niet in de Keet mochten komen.

Er viel geen peil te trekken op het aantal passanten op de G.J.de Jonghweg per avond. Ook het bezoek aan de Keet fluctueerde. Het was alleen mogelijk momentopnamen te maken. Zo werden er op 1 september 1988 55 straatwerkers in de Keet geteld.

Veiligheid

Straatprostitutie, vooral de variant waarbij de sekswerker in de auto van de klant stapt en met hem wegrijdt, is een van de gevaarlijkste vormen van prostitutie. Tijdens onze bezoeken vertelden de vrouwen over de risico’s die ze daar liepen. Een van hen was bijvoorbeeld naar Hoogvliet meegenomen en daar uit een auto gezet. Een bevriende taxichauffeur had haar weer terug naar de zone gebracht. Een andere vrouw was eveneens in Hoogvliet in een huis van een klant terecht gekomen, maar kreeg slechts de helft van het bedrag dat was afgesproken. Weer een andere vrouw klaagde over een man met een bivakmuts die tussen de struiken liep en een ander had het over een blonde man die heel aardig leek, maar wel het mes op je keel zette. Op 9 oktober 1986 vertelde een van de vrouwen ons dat ze onlangs op Rotterdam Zuid- op de plek waar een vriendin van haar was vermoord- uit een auto was gegooid. Een ander kwam met een verhaal dat haar vriend had weten te voorkomen dat een man haar wurgde. Een tippelzone kan ook andere rare figuren aantrekken. Zo liep daar een man rond die plukjes haar van de vrouwen afknipte.

Rotterdam had in de jaren 1986-1988 als enige stad een speciaal prostitutieteam bij de politie. Deze rechercheurs van de zedenpolitie kwamen regelmatig in de Keet. Over het algemeen werd dat wel gewaardeerd, maar de vrouwen die buiten de zone werkten vonden de frequente aanwezigheid van de politie minder prettig.  Sommige vrouwen vonden dat de anderen te veel zaten te slijmen bij en te dollen met de politie.Overigens achtte de politie het zinvoller om de klanten die buiten de zone vrouwen zochten weg te jagen dan de vrouwen te beboeten.

Tijdens ons bezoek op 12 maart 1986 aan de Keet troffen we wel acht man politie aan; maar toen was er een paar dagen eerder een vrouw vermoord. Ze was dood in Ridderkerk gevonden. Volgens een hulpverleenster werden vooral die vrouwen die de klanten bestalen slachtoffer van moord. Op 11 juni 1986 waren er al drie moorden gepleegd.

Het gegeven dat de klanten buiten de zone moesten worden afgewerkt, werkte  onveiligheid in de hand. Anno 2015 werkte een ‘cold case’ team aan de moorden en probeert met nieuwe technieken meer zicht op deze zaken te krijgen.

Afwerkplekken

In de periode dat de G.J. Jonghweg als tippelzone fungeerde, werkten de vrouwen de klanten vaak in de auto af. Meestal nam de klant de afslag naar de Rochussenstraat waar het ‘gebeurde’. Ook ging men wel naar uurhotelletjes in de buurt. In de periode tot 1989 waren Hotel Vernon aan de Heemraadssingel, en Must aan de Rochussenstraat nog in bedrijf: Ook ging men wel naar Waldor.

Hotel Waldor in 2009

Hotel Waldor in 2009

In maart 1987 hadden we een gesprek met de eigenaar van Waldor: ‘Het was vroeger een gewoon toeristenhotel, maar de toeristen bleven weg door de toegenomen criminaliteit in de buurt’, zo vertelde hij. Bij hem kon je voor 50 gulden drie uur verblijven. Hij had het liefst gasten die baromzet genereerden. De meeste klanten kwamen  na twee uur, wanneer de andere hotelletjes de deuren sloten. Hij had liever geen verslaafde prostituees; die vielen in slaap en kreeg je niet meer weg.

Het andere hotel, Vernon, was niet erg populair omdat het personeel er niet goed op lette of klanten stokken en andere wapens mee naar binnen namen. Hotel Must had als nadeel dat er veel spiegels hingen. Het meest populair was Irene van Riet en Ria omdat het er schoon was en je er in bad kon.

Bij de klanten waren de hotels niet altijd geliefd: ‘Het stinkt er vaak onbeschrijfelijk. Transpiratie en zweetvoeten. Die geur blijft daar eeuwig hangen’ zei een van hen tegen ons. Een ander klaagde dat er soms nog kwakjes van andere klanten op de lakens achter waren gebleven.

Op grond van klachten over overlast van buurtbewoners zijn de hotelletjes stuk voor stuk gesloten. Hotel Irene heeft het nog lang volgehouden maar moest toch dicht.

Riet en Ria van hotel Irene hierover:

‘Die vent ligt met die vrouwen in de bosjes en ondertussen loopt hij te schelden op de overlast die ons hotel zou geven’. Ze vonden het onterecht dat buurtbewoners over hun etablissement klaagden, maar wel van de diensten van straatwerkers gebruik maakten. Hun ‘buur’ was kennelijk zo’n klant die met een vrouw de bosjes indook omdat hij te gierig was om die luizige 25 gulden voor een hotelkamer te betalen. (1987)

Alleen Waldor bleef over. In 2009 was het er nog. Door het verdwijnen van de uurhotelletjes werd de situatie er op de G.J. de Jonghweg niet veiliger op voor de vrouwen. Dit veranderde door de verhuizing naar de Keileweg in 1994. Daar werden afwerkplekken ingericht. In 2005 werd de tippelzone aan de Keileweg weer opgedoekt.

Terug naar de inhoudsopgave van het boek

Sietske Altink

Bronnen

Stichting BOOG (1988), Straatprostitutie in Rotterdam, Straatprostitutie in Rotterdam, gepubliceerd als EUR rapport nummer 27, Rotterdam, Rotterdam School of Management Faculteit Bedrijfskunde, deel 1 en 2.

Gelder, P. van, Roekel A. van, (1989) Baltsen en banen, Interactiemomenten en veilige sextechnieken rond de gedoogzone voor tippelprostitutie in Rotterdam, uitgave GGD reo, augustus

 

De Tijd 7-10-1972

HVV 17-10-1972.

PZC 3-11-1984

HVV 5-9-1973

HVV 27-10-1972

Leidsche Courant 30-11-1982

Leidsch Dagblad, 10-10-1983

HVV 14-12-1973

HVV 18-2-1980

HVV 5-6-1982

HVV 19-5-1982

HVV 31-7-1982

Waarheid 30-6-1982

HVV 13-3-1973

HVV 8-8-1972

HVV 17-8-1972

HVV 5-6-1982

HVV 21-1-1984

De Waarheid 10-4-1984

Afkortingen: HVV= Het Vrije Volk

PZC= Provinciale Zeeuwse Courant

HVV 29-3-1984

Leidsch dagblad 5-6-84

HVV 31-1-1985

 

Oude veldwerkaantekeningen.

[i] Dit was geen exclusief Rotterdams probleem; ook andere steden worstelden met deze problematiek.

[ii] Ik ben in totaal bij twee onderzoeken betrokken geweest. Omwille van de leesbaarheid heb ik gegevens uit de rapporten van de twee onderzoeken gecombineerd in dit stukje.

Inhoud Artikel