Een van de constanten in de geschiedenis van de prostitutie is het verzet van sekswerkers tegen registratie. Door de eeuwen heen werd dit ingezet om diverse doelen te bereiken: belasting innen, prostitutie reguleren, geslachtsziekten en mensenhandel bestrijden. Tot op de dag van vandaag heeft registratie nooit het gewenste resultaat opgeleverd. Dit gaat terug tot de oudheid.

Het oude Rome

De Romeinen kenden geen aparte prostitutiewetten. De regulering van de prostitutie was onderdeel van de belastingwet, de huwelijkswetgeving en het strafrecht. Zo beoogde men een bepaald seksueel gedrag af te dwingen. Ontucht als onbeheerste seksualiteit werd namelijk als een bedreiging voor de morele en politieke orde gezien. Bepaalde vrouwen die ontucht pleegden werden in de categorie prostituee geplaatst. Vrouwen die slavin waren of om een andere reden in de prostitutie werkten, moesten zich laten registreren bij de zogeheten aediles. Dit waren magistraten, een soort nachtwachten die bijvoorbeeld controleerden of de bordelen zich aan de sluitingstijden hielden. Aediles mochten alleen de bordelen binnen als ze officieel toestemming hadden en getuigen bij zich hadden.

Deze aediles verstrekten de prostituees een ‘licentia stupri’,  een vergunning voor ontucht, of liever, toestemming voor misdadig geslachtsverkeer van alleenstaande vrouwen of weduwen. Een weduwe mocht namelijk in het oude Rome geen geslachtsverkeer hebben. Een seksueel actieve weduwe kon de doodstraf ontlopen door zich als prostituee, of meer preciezer, als meretrix te laten registreren. [i] In het register kwam haar geboorteplaats, haar leeftijd en haar prijs te staan. De aediles bepaalden welke naam een meretrix moest aannemen en hoeveel zij maximaal mocht verdienen. Die registratie kon nooit meer ongedaan worden gemaakt; het was voor het leven. De meretrices mochten niet trouwenWanneer de aediles kwamen controleren en een ongeregistreerde meretrix aantroffen, mochten ze haar met verbanning straffen.

Deze registratie had een tweeledig doel. In de keizertijd diende het om de penningen voor de schatkist veilig te stellen. Het tweede doel was de bewegingsvrijheid van de meretrices te beteugelen. Men wilde  voorkomen dat ze een andere plaats in de sociale hiërarchie konden innemen, vandaar het verbod op het sluiten van een huwelijk. Hiertoe hanteerde men ook bepaalde kledingvoorschriften waardoor ze onmiddellijk te herkennen waren en niet voor respectabele matrones konden worden aangezien. (kleding)

Hoewel het werken zonder licentia stupri streng werd bestraft, waren er toch meer ongeregistreerde dan geregistreerde prostituees. Veel vrouwen ontdoken de registratie omdat ze geen belasting wilden betalen en/ of omdat ze wel degelijk wilden trouwen. Zij hadden overigens voldoende mogelijkheden om buiten de bordelen te werken. Zij volgden bijvoorbeeld de soldaten tijdens de vele oorlogen die de Romeinen voerden. De badhuizen boden ook een mogelijkheid klanten te bedienen. Niet voor niets verbood keizer Augustus badhuizen waar de twee seksen terecht konden. En ook in deze periode vond er prostitutie plaats in herbergen en dranklokalen.

De late middeleeuwen
Legerprostituee, Duitse houtsnede

Legerprostituee, Duitse houtsnede

Tijdens de opkomst van de steden in het middeleeuwse Europa namen de autoriteiten het Romeinse systeem min of meer over. De dienaren van de schout vervulden de rol van de aediles en hielden een boekhouding en registratiesysteem bij van de bordelen. De wereldlijke autoriteiten konden zo in de winst van de zonde delen.

In dit tijdsgewricht lukte het niet de ‘deernen’ zoals prostituees toen vaak werden genoemd, te registreren en in de bordelen in te kwartieren. Sommige vrouwen werkten zelfstandig. Ook in deze periode volgden prostituees de rondtrekkende legertjes. En weer boden de herbergen en drankhuizen gelegenheid om klanten te lokken en te bedienen. De badhuizen die in de late middeleeuwen in zwang kwamen, vormden een ontmoetingsplaats voor ‘deernen’ en hun klanten. Dit alles duurde voort tot de reformatie, de periode waarin alle prostitutie verboden werd. Pas in het begin van de negentiende eeuw werd er weer een vorm van officiële registratie ingevoerd.

De Franse tijd en daarna

Krachtens de Code Pénal, het Franse wetboek van Strafrecht, moesten alle prostituees door de politie worden geregistreerd. De politie moest er ook op toezien dat zieke vrouwen in een ziekenhuis werden opgesloten. In 1802 is dat voor het eerst in Frankrijk en in 1810 in Nederland toegepast. De prostituees kregen na melding bij de politie een rode kaart waarmee ze zich tweemaal per week voor een keuring bij de chirurgijn moesten vervoegen. Wanneer ze ziek waren, kregen ze een witte kaart.  Met een witte kaart mochten ze niet werken. Deden ze dat wel, dan wachtte hun een verblijf in het verbeterhuis. Ze kregen de rode kaart pas terug als ze gezond waren verklaard.

Bij een poging tot registratie in 1811 in Amsterdam werden er ongeveer 500 vrouwen ingeschreven. Veel vrouwen stopten met prostitutie uit angst voor die registratie, maar pakten later het werk weer op. Zo kwam het aantal geregistreerden later op het verdacht mooie ronde getal van 70 te staan (van de Pol, 1996). De prefect klaagde overigens dat het moeilijk was alle prostituees in Amsterdam in kaart te brengen en dat het werkelijke aantal prostituees veel hoger was.

Het boek van de Franse arts Parent-Duchatelet, de aartsvader van de registratie van prostituees.

Het boek van de Franse arts Parent-Duchatelet, de aartsvader van de registratie van prostituees.

Na het vertrek van de Fransen ontstond er een impasse in het prostitutiebeleid. Koning Willem I wilde graag de verplichte keuring in stand houden om de verspreiding van geslachtsziekten onder militairen tegen te gaan. Hij vond echter weinig weerklank toen hij de Staten vroeg een reglementering Franse stijl te ontwerpen. Alleen enkele kleine steden- waar veelal slechts één bordeel te vinden was-  de garnizoenssteden en Den Haag reageerden positief op dit verzoek.

In dit Den Haag kregen prostituees pas na geneeskundig onderzoek een registratiebewijs, een boekje dat de volgende gegevens bevatte:

  1. Het ‘nommer’ van de inschrijving.
  2. De naam, voornaam, ouderdom, de geboorte- en woonplaats het laatste verblijf en beroep der ingeschrevene vrouw.
  3. Haar signalement.

Dit boekje moest jaarlijks worden vervangen. In Den Haag kende men naast de ‘vrijwillige’ registratie een gedwongen inschrijving in het register. De burgemeester kon bij een vermoeden dat een bepaalde vrouw zich aan prostitutie ‘overgaf’, haar ‘ambtshalve’ (laten) inschrijven. Zij moest zich vervolgens voor ‘visitatie’- een medisch onderzoek-  bij de chirurgijn melden. Bij verzuim kreeg ze een boete of gevangenisstraf.

Deze ambtshalve registratie leidde soms tot dubieuze praktijken:

Op 20 februari 1857 werd de 28 jarige Clasina (Sientje) Adriana Waarman ambtshalve ingeschreven. Zij weigerde echter op visitatie te gaan. Op 26 maart werd zij veroordeeld tot drie dagen gevangenisstraf en het betalen van de kosten van de rechtszaak. Sientje ging in hoger beroep omdat ze vond dat ze ten onrechte was vastgezet in het burgergasthuis. Het is niet bekend hoe dit is afgelopen. Wel weten we dat je je alleen tegen deze praktijken kosteloos kon verzetten als je een registratiebewijs had.

Hendrik van Kousant en zijn partner Christina van der Steen hadden zich in Rotterdam ingelaten met clandestiene prostitutie. Ook in Den Haag hadden zij een slechte reputatie maar kregen toch een vergunning. Maar bij Elisabeth Swinne maakte de hoofdcommissaris bezwaar omdat zij alcoholiste was en ‘tegennatuurlijk’ zou samenleven met Caroline Grob. De twee vrouwen zouden ook syfilis hebben. Uiteindelijk kreeg ze het document wel.

In 1885 verdedigde de jurist Mounier de Haagse prostituee Neeltje F. die was uitgestapt en haar boekje had ingeleverd en desondanks  voor de keuring was opgeroepen. Dat weigerde ze. De Hoge Raad verwierp het beroep omdat het normaal was dat er in een bedrijf werd gekeurd. Na enige aarzeling verleende de koning Neeltje gratie. (Voorbeelden uit Bossenbroek en Kompagnie, 1998)

Andere grote steden, zoals Amsterdam voelden weinig voor het invoeren van een dergelijke vorm van reglementering. Het zou teveel een erkenning van prostitutie zijn. Ook vond men het niet juist dat deze slechte vrouwen ‘met teedere zorgen omringd’ op kosten van de stad in het ziekenhuis verpleegd zouden worden. De politie Amsterdam hanteerde echter wel een officieuze registratie. De wijze waarop dit gebeurde leidde echter tot enkele schandalen. De directeur der politie, dhr. Rosen was bijvoorbeeld zo slordig geweest enkele minderjarigen in de politieregisters op te nemen. En ook waren er sterke aanwijzingen dat de politie corrupt was.

In 1839 vroeg het Ministerie van Justitie inlichtingen over de gelden die door de publieke  vrouwen werden opgebracht. In de correspondentie die via de burgemeester liep gaf de Directeur der Politie eerst vage antwoorden maar bekende tenslotte dat er 10 cent werd betaald voor een kopie van het reglement en 30 cent voor het register en de kaarten. Dat geld werd na aftrek van de drukkosten op het politiebureau verdeeld. Wanneer de inschrijving verlengd moest worden, gingen de politiemannen de kaarten zelf bij de vrouwen ophalen, waarvoor de dienders weer een vergoeding kregen. De politie kreeg 30 cent per maand voor een ‘biljet’. Wanneer een vrouw naar een ander bordeel verhuisde wat vaak gebeurde, moest er voor een gulden een nieuwe kaart worden gekocht. Wanneer vrouwen nieuw in de stad kwamen of juist naar buiten de stad wilden verhuizen moest voor in- en uitschrijving zes gulden worden neergelegd. Degenen die niet geregistreerd wilden worden betaalden 50-100 gulden. De jaaropbrengst uit publieke vrouwen bedroeg zo naar schatting 6000 gulden. De chirurgijn kreeg daarvan volgens een bepaald document  800-1000 per jaar. (Slobbe, 1937)

De gemeentewet

In 1851 werd de gemeentewet van kracht, waardoor gemeenten meer zelfstandigheid in de vormgeving van hun prostitutiebeleid kregen. De gemeenten gingen ertoe over hun eigen reglement op te stellen of pasten bestaande reglementen aan. Dat was bijvoorbeeld het geval in Den Haag, waar het bestuur op 23 juli 1861 een nieuwe verordening uitvaardigde. Daarin stond bijvoorbeeld  dat prostituees in de schouwburg, bij concerten en bij openbare vermakelijkheden alleen op die plaatsen mochten zitten die de politie voor hen had bestemd. Ook hier zien we weer een poging door middel van registratie de fysieke aanwezigheid van prostituees te beheersen.

Artikel 11 van deze verordening luidde: ‘De burgemeester beveelt doorhaling op de registers van den naam der publieke vrouw die, op eigen aangifte ingeschreven, die  haar bedrijf vaarwel wil zeggen en daarom persoonlijke aangifte ten Burele van Politie heeft gedaan. Zij die ambtshalve zijn ingeschreven, kunnen zich insgelijks persoonlijk ten Burele aanmelden, om doorhaling van haren naam te verlangen, doch in het geval staat het aan den Burgemeester vrij de doorhaling al dan niet toe te staan. Bij huwelijk of overlijden geschiedt de doorhaling ambtshalve’. Deze willekeur zou later ernstig worden bekritiseerd.

Registratieboekje uit Zwolle, 1876

Registratieboekje uit Zwolle, 1876

De vrouwen verzonnen allerlei smoezen om zich aan de registratie te onttrekken. De Haagse gemeentearts Ruys bijvoorbeeld zag in die tijd de illegale prostitutie enorm toenemen. Hij wilde dat bestrijden met nog meer reglementering. (De Graaf en Jansen in  Belderbos en Visser, 1987)

De wet van Van Houten

In 1886 moest er een gewijzigde versie van het Wetboek van Strafrecht worden ingevoerd. In de Kamerdebatten kwam de prostitutiewetgeving ook aan de orde. Bij die gelegenheid uitte de liberaal Samuel van Houten (1837-1930) zijn zorgen over misbruik van minderjarigen en over onvrijwillige prostitutie. Vrijwillige prostitutie veroordeelde hij overigens niet. Hij stelde voor het volgende artikel aan het wetboek toe te voegen:

‘De bordeelhouder die in het huis waarin hij zijn bedrijf uitoefent, eene niet tot zijn gezin behoorende vrouw opneemt, zonder haar vooraf, op voor haar verstaanbare wijze, in tegenwoordigheid van den burgemeester of van den door deze aangewezen ambtenaar op diens bureel te hebben bekendgemaakt met het bedrijf dat aldaar wordt uitgeoefend, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een  geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. (Bossenbroek en Kompagnie, 1998)

Dit voorstel behaalde de meerderheid in de Tweede Kamer.

Tussen 15 oktober 1886 tot 28 maart verschenen bij de ambtenaar die in Amsterdam de burgemeester moest vertegenwoordigen in 45 bordeelhouders en één bordeelhoudster en werd de aard van het bedrijf aan 197 vrouwen bekendgemaakt. Dit leverde slechts twee vrouwen op die bewogen konden worden een ander beroep te kiezen, maar uiteindelijk weer in de prostitutie teruggingen. De ambtenaar in kwestie vond dit ‘contactmoment’ een overbodige formaliteit. Alle vrouwen wisten immers dat ze in de prostitutie zouden komen. Ze waren ook niet zo jong als iedereen wel dacht. De jongste was een getrouwde vrouw van 21; enkelen waren 24 en 25 maar de meesten waren tussen de 30 en 40; één was  41 en één  46. (Slobbe, 1937 )

In Europa en ook in Nederland groeide het verzet tegen de reglementering  die rond de eeuwwisseling in veel steden werd afgeschaft. Een van de redenen daarvoor was dat de reglementering niet bijdroeg aan de geslachtsziektebestrijding. Een sterk argument, want soa’s zouden pas in twintigste eeuw door de komst van antibiotica effectief bestreden kunnen worden.

Sietske Altink

Lees meer over hoe het verder ging in de 20 ste eeuw.

Bronnen


[i] Het woord prostituee werd toen nog niet gebruikt voor een sekswerker. Een geregistreerde prostituee werd meretrix genoemd

 

Inhoud Artikel