In 1802 werd de progressieve arts W.F. Bűchner benoemd tot stads hygiënist van Gouda. Hij pleitte voor preventie van ziekten als cholera door betere hygiënische omstandigheden te creëren en de aanleg van riolen te beginnen. Na de cholera-epidemie van 1832 werd hij voorzitter van de Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toezicht. (Kompagnie, 1998) Verplichte keuringen van prostituees om de syfilis te beteugelen maakten echter geen deel uit van zijn plannen.

Maar reeds in 1851 – een jaar voor de dood van Bűchner – werden prostituees officieus ingeschreven en medisch gekeurd. Garnizoenscommandant kolonel W.A. van der Toll had in 1863 het verzoek van zijn superieuren om maatregelen tegen verspreiding van geslachtsziekten bij zijn superieuren aangekaart. Hij kreeg als antwoord dat de verplichte keuringen al officieus plaatsvonden naar aanleiding van zeven besmettingen met syfilis in 1864. (Kompagnie, 1999)

De Speldenmakerssteeg.

De Speldenmakerssteeg.

Pas in 1876 werd die officieuze regulering officieel neergelegd in het reglement van Gouda. Net als in andere garnizoenssteden gebeurde dit onder druk van het Ministerie van Oorlog dat zo soldaten van besmetting met syfilis wilde vrijwaren. Zonder discussie en hoofdelijke stemming werd het reglement met 21 artikelen aangenomen.

Volgens dit reglement moesten publieke vrouwen zich laten registreren, meewerken aan medische keuringen en in het geval van besmetting verplicht in het ziekenhuis worden opgenomen. Krachtens het reglement mochten echter prostituees die het vak uit wilden, niet worden gehinderd. Hun namen moesten in dat geval onmiddellijk uit het register worden verwijderd.

Een aanvullende bepaling was dat bordeelhouders en prostituees geen voorbijgangers mochten aanhouden, lokken of ergeren.

Pas een half jaar na het van kracht worden van het reglement vroeg de commissaris aan zijn Haarlemse collega om een modelboekje. Dit had tot resultaat dat tijdens het registratieproces de vrouwen zo’n boekje met een uittreksel van het reglement kregen.

Het ministerie van Binnenlandse Zaken droeg op 14 december 1892 Gouda op de verordeningen te wijzigen. Het stadsbestuur weigerde dat aanvankelijk, want dan zou er niets meer van het reglement over blijven. Maar Gouda kwam er niet onderuit. Bij Koninklijk Besluit van 21 januari 1893 no. 12 werd de stad alsnog gedwongen enkele artikelen te vernietigen. Dat ging om het ambtshalve registreren door de burgemeester en inschrijven van vrouwen met een afwijkende levenswandel, ook als het niet zeker was of zij wel prostituee waren of dat wilden zijn. Dat was strijdig met de grondwet en met persoonlijke vrijheidsbepalingen zoals neergelegd in de gemeentewet. (Frijhoff en Waardt, 1998)

Uitvoering van het reglement

Vroedmeester Josef Wolffenbűttel werd bereid gevonden ‘te visiteren’ (de vrouwen regelmatig te onderzoeken) waardoor hij bij de ‘gewone’ zwangere vrouwen -zijn oorspronkelijke patiënten- uit de gratie raakte.

Hij werd verplicht ‘eenmaal’s weeks op een bepaalde dag en uur en daarenboven telkens wanneer dit door de policie gevorderd wordt de publieke vrouwen met speculum dat hem daartoe van stadswege zal verstrekt worden op het Gasthuis nauwkeurig te onderzoeken en haar zoo daartoe termen bestaan (…)’ in het Gasthuis op te nemen. (Frijhoff en Waardt, 1998 p. 274).

Wolffenbűttel wilde alleen onderzoek doen als dit in het geheim kon en de gemeente hem een speculum ter beschikking stelde. Dat was noodzakelijk, want de tijd was volgens hem voorbij dat medici op het blote oog konden vertrouwen. Wel had hij veel aan zijn neus want hij kon de afscheiding al op afstand ruiken. Na een heleboel gedoe kreeg hij zijn speculum.

Het Sint Catharina gasthuis had in de bovenzaal een syfilitische afdeling ingericht. Iedere zaterdagmorgen stond in het ziekenhuis om kwart over negen een agent te kijken of iedereen wel voor het onderzoek was komen opdagen. Het onderzoek duurde slechts drie minuten. In totaal hadden er 257 opnames met syfilitische aandoeningen gedaan; in 102 gevallen ging het om prostituees. Sommige vrouwen werden meerdere malen opgenomen.  Rond 1846 werden daar zo’n zeven mensen verpleegd. Onder hen bevonden zich Johanna de Windt, 19 jaar, hekelster, [I]Hekelen: een bepaalde bewerking van vlasTrijntje Boshuizen, pijpmaakster, Willemina Jaarsveld, naaister, Alida de Bruijn, hekelster, Johanna Vink, naaister, Grietje de Keijzer, zonder beroep. Ze waren tussen 19-26 jaar. Twee vrouwen hadden vaders in de rijksinrichting in Ommerschans.

Politiecommissaris C. Kok beklaagde zich in 1853 bij het gemeentebestuur per brief over Wolffenbűttel. Volgens hem kregen de vrouwen vaak geen geneeskundige hulp en verlieten ze het ziekenhuis al voordat ze genezen waren. Dat was bijvoorbeeld het geval met Cornelia Clasina de Kedts Houtman uit Rotterdam. Ze werd in Gouda verpleegd omdat ze daar was geboren. Eenmaal terug in Rotterdam bleek ze nog steeds ziek te zijn zodat ze opnieuw in het Goudse Catharina gasthuis belandde. Nadat Wolffenbűttel in 1855 uit Gouda was vertrokken nam Reuttinger zijn taak over. (Kompagnie,1995)

In 1861 was meester Reuttinger boos omdat ene Louise Lotte had geweigerd zich te laten onderzoeken. Korporaal Dekma van de tweede compagnie had bij Het Roosje een geslachtsziekte opgelopen bij de dochter van vrouw Van der Spel. Hij schreef een verongelijkte brief aan de commissaris van politie en eiste dat ze daarvoor werd gestraft.

Naar aanleiding van een vraag uit Schiedam werd er in Gouda een schatting gemaakt van de omvang van de prostitutie. Het antwoord van de politiecommissaris luidde: “Er zijn vijf prostituees, alle vijf meerderjarig (21+) vrijwillig aan het werk en de deskundige krijgt 120 gulden per jaar om hen te keuren”. Op 22 februari 1889 ontving politiecommissaris J.W. Tuinenburg een enquête die hij de volgende dag al volledig had ingevuld. Hij schreef dat er ieder jaar een prostituee werd ingeschreven. Niet één prostituee woonde volgens hem buiten het bordeel. De gegevens uit de registers doen echter vermoeden dat hij zich er met een jantje-van-leiden van af had gemaakt.

Het archief van Gouda beschikt over twee registers. Een daarvan bevat gegevens van bordeelhouders die tussen 1833 en1845 in  bedrijf waren. Er waren in totaal 27 bordeelhoudsters in deze periode actief. Niet een van hen is in de syfiliskliniek terecht gekomen. In deze bordelen/tapperijen werkten 52 prostituees. In het andere register dat van 11 april 1848 tot 22-8- 1850 liep, stonden 23 prostituees en 8 bordeelhoudsters. In totaal zijn er in die periode 170 publieke vrouwen aangemeld. Daarnaast zijn dertig prostituees in aanraking met politie en justitie gekomen.

In Gouda werkten vrouwen uit Rotterdam zoals Maria Littooy die uit de Zandstraat  -destijds de rosse buurt in Rotterdam- kwam. Hendrina Langenouts kwam van het bordeel Het Kleine Paard te Rotterdam.

In 1884 werden Maria S. en Adriana S. veroordeeld voor het niet verschijnen op de keuring. Gerritje K. bleef tweemaal weg. In 1885 had Maria S. zeven keer verstek laten gaan. In 1886 waren Gerritje R. en Rijntje K. niet op komen dagen. Kennelijk vonden de vrouwen de verplichte keuringen geen pretje. Het onderzoek met het speculum werd door sommigen als verkrachting ervaren. De tocht naar de onderzoeksruimte was voor de vrouwen een vernederende onderneming omdat ze onderweg door straatjongens werden beschimpt.

De bordelen

De vrolijke kanonnier, nu een café

De vrolijke kanonnier, nu een café

Één familie had een reputatie als houders van illegale bordelen. Ene Maria van den B. , weduwe van Willem van T., was een sleutelfiguur in deze familie  Maria van den B. dreef een bordeel in Komijnsteeg no. 52. [II]De huisnummers waren toen anders dan nu. Zij  werd in 1882 beticht van het geven van gelegenheid tot ontucht van minderjarigen (minder dan 21). Zij had -bewust- haar huis in de Komijnsteeg aan drie minderjarige meisjes en één jongen voor ontucht beschikbaar gesteld en had daar 25-60 cent per nacht voor berekend.

Haar zoon, Jan van T., logementhouder aan de Peperstraat had in 1880 een tapperij die later naar de Keizerstraat verhuisde. Dit logement van Jan Van T. fungeerde als dekmantel voor ‘zuipen en hoereren’.

De commissaris van de politie meende positief te moeten adviseren op zijn vergunningaanvraag omdat anders de clandestiene prostitutie zou toenemen. Het pleitte voor hem dat hij een vrouw die ziek bleek te zijn in het ziekenhuis liet opnemen.

In november 1887 kreeg Jan van T. officieel toestemming om een bordeel te exploiteren. Het was weliswaar krachtens het reglement verboden om sterke drank in het bordeel te tappen maar als eigenaar van een logement mocht hij dat wel. In 1890 bedacht de burgemeester zich en trok de vergunning weer in.

Jan T. bewoonde Peperstraat 256, later aangeduid als 118-120 in de Peperstraat. Deze familie werd ook genoemd in verband met prostitutie van minderjarigen (jonger dan 21).

In 1883 kwam ook haar zoon Jan T. voor de rechter in verband met het geven van gelegenheid tot ontucht met minderjarige meisjes. Het verhaal ging dat als de politie een controle deed deze meisjes naar buiten gingen en later via een zijpoort weer binnen kwamen. Volgens een getuige zei de waard tegen de klanten: ‘Ik heb een ferme meid voor je’ en tegen de vrouw ‘Dat een man haar wou spreken’. Het echtpaar Jan van T. en Magdalena van der K. werd tevens beschuldigd van diefstal, het niet laten registreren van publieke vrouwen en het beledigen van een rijksveldwachter. Het bleek dat Jan tegen de politie had gezegd: ‘Ik heb meer letters gevreten dan jij, boerenkwajongen.’ (Kompagnie, 1995)

In een verdacht bierhuis aan de Lange Dwarsstraat had de waard zijn dochters aan mannen aangeboden. De jongste bleek veertien te zijn. In verband met dit soort zaken waren de Duitse Maria M. en haar man Theodor G., exploitanten van een bierhuis in aanraking met de politie gekomen omdat ze alleen vrouwen in de bediening  lieten werken die wel met klanten naar boven wilden gaan.

In 1879 werd Theodora S, gestraft. Ze had zich twee keer niet gemeld voor het geneeskundig onderzoek. Maar daar bleef het niet bij. In maart 1883 werd zij tot een half jaar cel en een geldboete veroordeeld wegens het bevorderen van onzedelijkheid. Ze woonde op een kamer in een straatje met de naam Paradijs. Ze had tegen betaling aan zeker drie minderjarige meisjes haar bed afgestaan. Ze liet zich vijftig cent, soms drie kwartjes betalen. Ze ging dan zelf op de grond liggen slapen.(Kompagnie, 1995)

In 1888 kreeg Cornelis van H., officieel toestemming voor het houden van een bordeel in de Speldenmakerssteeg. Van de andere bordelen weten we niet of er officieel een vergunning op zat of was aangevraagd. De tapperij van Maria Leeflang aan de Groeneweg was in feite een bordeel met vijf vrouwen. Ook bevond zich daar de louche kroeg In den Aap waar negen vrouwen werkten. Het Roosje van hoerenmadam Geertruida Stok zat daar ook in de buurt. Aan ‘Achter de Kerk’ was het bordeel van Johanna Nievelt te vinden. Aan de Vogelenzang bevonden zich het bordeel De Papagaaij van Antje de Bruin en het bordeel de Vriendschap.

Ook in de Stoofsteeg konden de heren terecht. In de Kleiwegsteeg zat De Vrolijke Schutter van Gerritje Stok. Aan de Kattensingel had Willem Landa een bordeel. De straten achter het tuchthuis bij het Catharinaklooster, De Raam, de Nieuwsteeg, de Vrouwensteeg en de Turfsingel stonden bekend om de obscure bordelen. Op de hoek Torenstraat- Dubbele Buurt bevond zich het bordeel De Vrolijke Kanonnier, soms ook de Reidende Kanonnier geheten van Cornelia van den Hoek. (Kompagnie 1999)

Illegale prostitutie

Het Paradijs bestaat nog steeds in Gouda.

Het Paradijs bestaat nog steeds in Gouda.

Bij het Goudse kantongerecht zijn in de jaren 1879-1895 twintig zaken wegens illegale prostitutie in Goudse logementen en prostituees die de registratie hadden geweigerd voor de rechter gekomen. Soms werden vrouwen beschuldigd van illegale prostitutie in bijvoorbeeld de kroeg van De Keyzer in de Vogelenzang, in de Keizerstraat en de Geuzenstraat. In 1885 kwam van een commissaris uit Delft het bericht dat een vrouw tijdens de Delftse kermis zich met een Gouwenaar in zijn oliebollenkraam had afgegeven.

Afschaffing reglementering

In 1846 bracht Otto Heldring een bezoek aan Gouda en bezocht er de enige vrouwengevangenis in Nederland die in Gouda. Hij was begaan met de jonge meisjes die nog te redden waren maar die tussen onverbeterlijke ‘booze vrouwen‘ in zaten. Een van die boze vrouwen was aan het ronselen voor een nieuw te stichten huis in Den Haag. Deze ervaring in Gouda inspireerde hem tot de strijd tegen de prostitutie of zoals hij het zag, de slavernij. Een paar dagen voor de dood van Heldring ging Gouda over op de door hem zo verfoeide reglementering. (Kompagnie, 1999)

Zijn latere geestverwanten voerden overal en dus ook in Gouda campagne tegen de reglementering. Een achterhoedegevecht want aan het eind van de negentiende eeuw stonden er nog maar weinig vrouwen geregistreerd. De prostitutie had zich grotendeels verplaatst naar tapperijen en bierhuizen. Na de afkondiging van het landelijk bordeelverbod werd er clandestiene prostitutie bedreven in melksalons en strijkinrichtingen.

Sietske Altink

Lees meer over prostitutie in Gouda:

Prostitutie in Gouda in de late middeleeuwen

Prostitutie in Gouda in de 17de en 18de eeuw

Prostitutie in Gouda in de twintigste eeuw

Seksbedrijven in Gouda: 2000-2016

Bronnen

 

Noten

Noten
I Hekelen: een bepaalde bewerking van vlas
II De huisnummers waren toen anders dan nu.

Inhoud Artikel