De geheimzinnigheid die rond prostitutie heerst komt tot uitdrukking in het gebrekkige cijfermateriaal over mensen die ermee te maken hebben. Hoeveel sekswerkers zijn er, hoeveel klanten en hoeveel bedrijven? Niemand weet het precies. Men schat er meestal maar op los. Niet alleen van sekswerkers, maar ook van seksbedrijven blijkt het moeilijk te zijn om de precieze aantallen te bepalen. Daarbij is het niet altijd duidelijk of men alle privé-huizen en eenmansbedrijfjes meetelt.
Ook het aantal klanten blijft ongewis. Toen zij als belangrijkste partij voor aids-bestrijding in beeld kwamen, presenteerden onderzoekers het schokkende cijfer dat een op de vijf mannen in Nederland een hoerenloper is. Maar later bleek dat in Nederland één op de tien mannen geregeld prostituees bezoekt, één op de vijf had dat ooit eens gedaan.
In al deze schattingen zitten foutmarges van dertig tot bijna vijfenzeventig procent. Zo hoort men regelmatig dat het percentage ‘gedwongen vrouwen’ 50- 90 procent is. Gewoonlijk is in kwantitatief onderzoek een foutmarge van vijf procent toegestaan. Maar kennelijk vindt men bij prostitutieonderzoek het presenteren van vage cijfers acceptabeler dan bij andere maatschappelijke kwesties.
De gepresenteerde cijfers zijn altijd mooie ronde en vooral grote getallen. Aantallen worden stelselmatig overschat. Dit is niet iets specifieks voor prostitutieonderzoek maar kenmerkt elk onderzoek naar vermeende of werkelijke maatschappelijke misstanden. Vanuit goede bedoelingen proberen auteurs de misstand op de politieke agenda te plaatsen. Grote aantallen leggen daarbij meer gewicht in de schaal dan kleine. Bij de overschatting van de omvang van het verschijnsel is een aantal mechanismen in het spel. In de eerste plaats wordt er soms doelbewust overdreven. Zo schrijven bijvoorbeeld K. Schaapman en A. Asante (2005) dat er in Amsterdam 8000-10.000 prostituees werkzaam zijn. Dit is gebaseerd op een oude schatting van de GGD.
Zijn er echt 25.000 sekswerkers in Nederland? Is dat altijd zo geweest? Verandert dat cijfer nooit? Waarom is het zo moeilijk om het aantal sekswerkers te schatten?
2008: Een journalist belt naar De Rode Draad en vraagt hoeveel sekswerkers er die dag in Amsterdam werken. De Rode Draad: ‘Dat weten wij niet’. Journalist: ‘Dat hoort u toch te weten?’ De Rode Draad: ‘Hoeveel journalisten werken er vandaag in Amsterdam? Dat weet u waarschijnlijk ook niet.’
De in prostitutie gespecialiseerde arts Groothuyse klaagde in 1970 al over de vaagheid van de cijfers. Hij haalt een overheidsinstantie aan die in 1969 het aantal prostituees (in Amsterdam?) op 2000 schatte, maar achteloos opmerkte dat het er ook 1000 of 3000 kunnen zijn.
Onderzoekers en beleidsmakers praten elkaar na. In talloze binnenlandse en buitenlandse publicaties over de prostitutie in Nederland wordt het getal van 25.000 prostituees genoemd die in de Nederlandse prostitutie werkzaam zijn. Dit was eerst 30.000. Dit laatste cijfer is een schatting door Vanwesenbeeck et al. gemaakt (1989) in verband met een onderzoek naar hulpzoekgedrag, ook van ex- prostituees. Dit betekent dat alle ex- prostituees, alle mensen die ooit in de prostitutie hebben gewerkt, daarin zijn meegeteld. Dat cijfer is een eigen leven gaan leiden, als zijnde het aantal actieve prostituees in Nederland. Dat vond men later wat veel en toen heeft men met enig natte vinger werk het aantal teruggebracht tot 25.000. Over hoeveel mannen en vrouwen er in het algemeen in Nederland werken, zijn geen betrouwbare cijfers te vinden. Niettemin citeren onderzoekers de oude schatting als gezaghebbend dat er in Nederland jaarlijks 25000 vrouwen in de prostitutie werken. Dat cijfer is alleen al raar omdat het nooit meer of minder wordt hoewel iedereen beweert dat de markt groeit of krimpt. Toegepast op het prostitutie onderzoek kan men concluderen dat grote getallen meer een uitdrukking zijn van een onbehagen en morele verontrusting van de auteurs dan een getrouwe weergave van de empirische werkelijkheid.
Jaarcijfers en dagcijfers
Tevens bestaat er veel verwarring over, wat wij, dag- en jaarcijfers hebben genoemd. Dagcijfers betreffen het aantal sekswerkers dat op enig moment op een bepaalde locatie (wijk, stad, land) werkzaam is. Jaarcijfers betreffen het aantal verschillende individuen dat in een bepaald jaar ooit werkzaam is geweest op een bepaalde locatie. Naar ons idee geeft het dagcijfer het meest realistische beeld van de omvang van de prostitutiemarkt. Het dagcijfer drukt als het ware de sociale ‘pressie’ uit die het prostitutiebedrijf op een bepaalde locatie legt. Het maakt bijvoorbeeld nogal wat uit of in een stad als Utrecht op enigerlei dag 200 of 2000 vrouwen in de prostitutie werkzaam zijn. Het jaarcijfer zegt niet veel over de omvang van de prostitutiemarkt. (…) In de discussie over prostitutie worden echter vaak jaarcijfers gebruikt als indicatie voor de omvang van de prostitutiemarkt. Het grote verschil tussen dag- en jaarcijfers wordt mede veroorzaakt door de enorme mobiliteit onder sekswerkers.
Daarnaast zijn er praktische hindernissen die een nauwkeurige telling van het aantal sekswerkers in de weg staan. Sommige sectoren (escort) zijn moeilijker te tellen dan andere (ramen). Het grootste obstakel is echter de enorme mobiliteit onder sekswerkers. Zowel uit onze interviews als uit onze observaties blijkt dat sekswerkers zeer frequent van werkplek, stad of zelfs van land veranderen. Mobiliteit is echter niet alleen geografisch, maar betreft ook prostitutiesector en werktijden. Het resultaat is dat het uiterst moeilijk is om vast te stellen hoeveel sekswerkers er op enigerlei tijdstip op een bepaalde locatie werken.
Terug naar de inhoudsopgave boek