Reclamebord Campo Alegre

De eerste latina’s die in Nederland werkten, kwamen vooral uit de Dominicaanse Republiek en Colombia. Zij kwamen in de regel niet rechtstreeks. Aanvankelijk trachtten ze eerst op de Nederlandse Antillen als sekswerker hun geluk te beproeven in het staatsbordeel op Curaçao, het officieel getolereerde Campo Alegre. Dat bestond in 2005 nog steeds, zij het onder een andere naam.
Het is in 1944 ver buiten Willemstad gesticht als enige plek waar op het eiland prostitutie mocht worden bedreven. Het was de bedoeling er vooral migranten te werk te stellen die men aan verplichte medische controles kon onderwerpen. Rond 1949 werkten er al veel vrouwen uit Venezuela, Cuba, De Dominicaanse Republiek en Colombia. Vanaf het begin werd het Campo door Nederlandse notabelen geleid. De christelijke zakenman Bakhuis was  de eerste manager. Na zijn dood in 1974 nam zijn schoonzoon Papitchi van Ierland de leiding over. Hij hielp het bordeel economisch naar de knoppen en werd uiteindelijk in 1977 in Spanje voor drugshandel veroordeeld. In 2002 is de eigenaar nog opgepakt voor witwassen van criminele gelden.

De accountant van Bakhuis, Vlietman, heeft  het bedrijf overgenomen. In het begin van de 21ste eeuw kreeg het eiland te maken met de terreur van de Marchena bende, zo genoemd naar een voorstad van Willemstad. Vechtersbazen als Konoi en Chicken oefenden er een waar schrikbewind uit. De politie wilde niet als beschermer optreden want dat vonden ze een taak voor pooiers waarmee ze niet vergeleken wilden worden. Voor sekswerkers was het niet meer werkbaar en zij trokken naar de stad. De Hollanders zetten er uiteindelijk beveiligingsbeambten in waarop de sekswerkers terugkeerden.
Het Campo werd door de kerk getolereerd, maar afgekeurd door lokale vrouwen, want zij mochten er immers niet heen. Een keer heeft een patrouille van vrouwelijke agenten geprobeerd binnen te komen, maar iedereen dacht dat ze hun echtgenoten wilden betrappen.
In de jaren tachtig trok het Campo veel vrouwen uit de buurlanden waar veel economische onrust heerste, zoals Colombia en de Dominicaanse Republiek. Jaarlijks kwamen er zo’n 500 vrouwen uit die landen. Medio jaren tachtig van de vorige eeuw
hadden vrouwen uit die landen gehoord dat ze er goed konden verdienen. Anderen werden bijvoorbeeld in Aruba geronseld. De helft van de vrouwen in het Campo wist dat ze in de prostitutie gingen werken, maar anderen was ander werk beloofd. Veel Dominicaanse vrouwen gingen naar Curaçao als kookvrouwen en mochten dan twee weken blijven. Vaak werd dat wat langer. Ze eindigden in het Campo.
Het leven op Curaçao was echter duur en al het  geld ging op aan voedsel en andere kosten. De huur bedroeg medio jaren tachtig 65 gulden per dag. Ze mochten zich niet vrij over het eiland bewegen. Het Campo lag geïsoleerd en de werkomstandigheden waren er slecht. Wanneer sekswerkers niet voldoende verdienden werden ze teruggestuurd. Alle beperkende maatregelen ten spijt werd het Campo te klein voor alle sekswerkers.

Dit betekende dat vrouwen naar de stad gingen in de hoop een graantje mee te pikken van het opkomende toerisme naar de Antillen.
Wanneer de vrouwen buiten het Campo werkten, stonden ze direct onder supervisie van een manager. Onafhankelijk werkende vrouwen moesten veel afdragen aan familie, vriendjes en taxichauffeurs. Soms leenden hotelmanagers de vrouwen het geld. Ook moesten de sekswerkers betalen voor valse papieren en gezondheidsbewijzen.
Vrouwen mochten niet korter maar ook niet langer dan drie maanden blijven om te voorkomen dat ze te innige banden met inheemse mannen kregen. In 1984 werkten er nog tachtig sekswerkers, vooral Dominicaansen die onder invloed van de verslechterde economische omstandigheden in hun land naar Curacao waren gemigreerd. De autoriteiten vonden echter dat ze met teveel waren en beperkten hun verblijf tot vier dagen. Bovendien kregen ze tot 1988 een stempel in hun paspoort opdat ze nooit meer terug konden keren naar de Antillen. Daarop meldden vrouwen zich als toerist en doken onder. Door mannen te vragen zich financieel garant voor hen te stellen, konden ze zich van een langer verblijf verzekeren. Ze moesten dan wel minimaal 400 dollar op zak hebben.

Sekswerkers bleven zolang als hun verblijfsvergunning dat toestond en gingen daarna naar Aruba, Sint Maarten, Suriname of via Spanje naar  Noord-Europa. Velen verdienden aan het verschaffen van leningen voor vliegtuigtickets.
Antillianen gingen veel op vakantie naar de Dominicaanse Republiek omdat het leven daar goedkoop was. Ze maakten van de gelegenheid gebruik om – vaak tegen betaling- een huwelijk met een Dominicaanse te sluiten. Die werd vervolgens naar de Antillen gesluisd.Wanneer een Antilliaanse man met een buitenlandse vrouw trouwde, moest zij zonder meer op de Antillen worden toegelaten. Zij had dan alle rechten van een Antilliaanse. Als zij vervolgens met een Nederlander trouwde, had ze een Nederlands paspoort. Ieder kind van een Nederlandse moeder of vader had toen recht op de Nederlandse nationaliteit. De Rotterdammer Arnold de Veth vertelde in een interview dat hij 500 nephuwelijken had geregeld.Daar kwam nog bij dat men bij aangifte van verlies van een Nederlands paspoort men – zelfs op naam van een ander – snel een nieuw kon krijgen. Die paspoorten werden voor duizenden guldens doorverkocht. Vooral criminele Nederlanders en Turken maakten daar gebruik van. In deze periode werd de huwelijksindustrie tussen de Antillen en de Dominicaanse Republiek big business.  Er landden wekelijks drie vliegtuigen van een Dominicaanse luchtvaartmaatschappij.
Er ging een gerucht over een Caribische connectie die vrouwen eerst in Panama, dan op Curaçao en uiteindelijk in Aruba aan het werk zette en ze vandaar door lieten reizen naar Trinidad of Paramaribo.
Vanuit St. Maarten vonden regelmatig illegale personentransporten plaats naar naburige Amerikaanse eilanden: Puerto Rico, St.Croix en St.Thomas. Mensensmokkelaars vroegen toen 500 dollar voor een boottocht. Deze handel vanuit St. Maarten kwam in 1985 dramatisch in het nieuws toen een transport aan 24 sekswerkers het leven kostte.
Op St. Maarten was er nauwelijks politiecontrole. Volgens een politiechef aldaar had in deze periode de Amerikaanse mafia vaste voet op het eiland gekregen. Die verhandelde ook tientallen Dominicaanse vrouwen naar St.Thomas. Zij maakte daarbij gebruik van de diensten van de exploitant Chapodan die ook de bordelen op St.Thomas met Dominicaanse vrouwen bevoorraadde. In zijn Sporting Club op St. Maarten werkten twintig vrouwen uit de Dominicaanse Republiek die per maand ongeveer 16.000 dollar opleverden. Chapodan stuurde ook Dominicaanse vrouwen als danseres naar Europa. Overigens waren veel autoriteiten bij deze handel betrokken.
Deze transporten werden bijvoorbeeld onder het mom van een reizende kermis uitgevoerd; toevallig lagen er in de container van de gestikte vrouwen ook kermisspullen.
In 2000 kondigden de autoriteiten op Sint Maarten aan de prostitutie aan te gaan pakken omdat de vrouwen de gezondheid van de eilandbewoners in gevaar zouden brengen. In die periode is de kustwacht versterkt.
Veel vrouwen uit de eerste generatie Dominicaanse sekswerkers zijn via een huwelijk met een Antilliaan naar Nederland gekomen. Door kinderen uit die huwelijken te erkennen kon men ze tot 1987 ook naar Nederland halen. Een van de bijverschijnselen hiervan was een grootscheepse fraude met geboortebewijzen. In sommige gevallen gebeurde dat zo gretig dat men er niet voor schroomde willekeurige vrouwen op grond van valse geboortebewijzen tot tweeling te bombarderen. ‘Buscones’, dat wil zeggen vrouwelijke ronselaars die gemakkelijk het vertrouwen van de vrouwen konden winnen, zochten stad en land af naar mogelijke kandidaten. Dat leidde tot de handel in de zogeheten kunstfamilies. In 1989 werd door de politie Rotterdam zo’n bende opgerold  Onder andere op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap van 1985 konden buitenlandse vrouwen niet meer automatisch de Nederlandse nationaliteit krijgen.
Met die hardere aanpak is de vrouwenhandel met Dominicaanse en Colombiaanse vrouwen niet tot staan gebracht. De handelaren ontdekten andere wegen naar West-Europa. Zo kwamen medio jaren tachtig veel vrouwen op grond van een artiestenvisum binnen als ‘culturele’ danseres. Zo’n visum kan een artiest tegenwoordig alleen nog maar krijgen als hij/zij in een officiële concertzaal gaat optreden.
In 1994 kwamen de Nederlandse en Belgische consuls in de Dominicaanse Republiek in opspraak. Ze zouden te gemakkelijk visa afgeven en de zaken niet goed controleren. De Nederlandse consul in de Dominicaanse Republiek zou corrupt zijn. In een radio-interview gaf hij toe dat hij vermoedde dat bepaalde visumaanvragen niet deugden, maar geen harde gegevens had op grond waarvan hij ze kon weigeren.

Sietske Altink