In Nederland is de landelijke wetgeving op het gebied van prostitutie niet zonder meer van bovenaf opgelegd. In de aanloop naar de wetswijziging zijn organisaties van sekswerkers, exploitanten en andere betrokkenen zoals de Stichting tegen Vrouwenhandel regelmatig geconsulteerd. Zo heeft De Rode Draad meegeschreven aan het Handboek Prostitutiebeleid dat als handreiking diende voor gemeenten die de wet moesten vormgeven.

Er was vaak contact tussen leden van De Tweede Kamer, de Stichting tegen Vrouwenhandel en organisaties die zich richtten op migranten in de prostitutie. Er werden debatten georganiseerd, ingezonden stukken geschreven en petities aangeboden. De Nederlandse overheid trachtte draagvlak voor de wetswijziging te creëren door regionale bijeenkomsten voor politie en beleidsmakers te organiseren. Diverse congresbureaus boden cursussen aan over de implementatie van de wet. Deze gang van zaken heeft mogelijk bevorderd dat betrokkenen de doelen van de wet ook als hun eigen doelstellingen beschouwden. Een aanwijzing hiervoor vormde het feit dat exploitanten een convenant gingen opstellen om vrouwenhandelaren buiten de deur te houden. Ze onderschreven het feit dat een veilig seksbeleid de norm moest zijn. In discussies over minimum leeftijden hadden ze zelf de minimumleeftijd van bezoekers van hun bedrijven op achttien jaar gesteld onder meer op grond van de Drank- en Horecawet jongeren van 18-20 wel toegang tot clubs hadden waar alcohol werd geschonken, maar geen alcohol mochten bestellen.

Wetten en verordeningen op het gebied van prostitutie kwamen terecht in zogenaamde Keuren. Dit was een van de eerste keuren van de stad Amsterdam

Wetten en verordeningen op het gebied van prostitutie kwamen terecht in zogenaamde Keuren. Dit was een van de eerste keuren van de stad Amsterdam

Een van de discussiepunten vormde de vraag of er op landelijk niveau aparte wetten voor de prostitutiewereld moesten worden gemaakt.

Activisten op het gebied van rechten van sekswerkers wijzen er altijd op dat aparte wetgeving zich altijd tegen de sekswerkers keert. Daarnaast speelde de vraag welke landelijke wetgeving vanaf 2000 ook op de prostitutiewereld moest worden toegepast of die enige aanpassing vergde of juist niet moest worden toegepast.

Tot 2013 waren er betrekkelijk weinig landelijke wetten die specifiek op prostitutie waren gericht. (In de toekomst zal daar mogelijk de Wet Regulering Prostitutie bijkomen.)  Drie van de landelijke wetten zijn in de loop van de tijd verbreed naar de hele bevolking of naar alle beroepsgroepen. In één geval (Koninklijk Besluit Uitzondering op Fictieve Dienstbetrekking) is er een speciale versie gemaakt voor sekswerkers.

Landelijke wetgeving

Naam wet Alleen voor prostitutiewereld Verbreed naar alle burgers
1. Mensenhandelartikel: 250 a Wetboek van Strafrecht Bij het opstellen van de wet ging het alleen om vrouwenhandel ten aanzien van prostitutie Verbreed naar alle beroepen naar aanleiding van het Palermo-protocol (2000). In 2002 aangepast en wordt in 2005 273 f Wetboek van Strafrecht.
2.Paragraaf van de Vreemdelingencirculaire Regeling voor bescherming van slachtoffers van mensenhandel voor prostitutie. Verbreed naar slachtoffers van slavernij-achtige omstandigheden in alle beroepen.
3. Identificatieplicht voor zelfstandige sekswerkers In 2000 werd een identificatieplicht voor zelfstandige sekswerkers ingesteld; andere zelfstandige ondernemers hadden die niet. Identificatieplicht geldt sinds 2005 voor alle burgers.
4. Wet Arbeid Vreemdelingen Uitvoeringsbesluit lid 3 maakt het onmogelijk een tewerkstellingsvergunning aan te vragen voor de seksindustrie De gedoogstatus voor mensen van buiten de EU die sommige politieregio’s toekennen, wordt opgeheven. Net als andere migranten zonder werkvergunning kunnen ongedocumenteerde sekswerkers niet meer werken.
5. Verbod op het afnemen van seksuele diensten tegen betaling van personen die jonger zijn dan 18 jaar. Art. 248b. Sr. Onbetaalde seks tussen personen vanaf zestien jaar is niet strafbaar.
6. Koninklijk Besluit Uitzondering op fictieve dienstbetrekking sekswerker. (Ingegaan 1 januari 2009) Opting- in van toepassing in de seksindustrie, ook al lijkt er een dienstverband te zijn. Het voorwaardenpakket (met rechten van sekswerkers) is opgenomen in het Koninklijk Besluit. Deze uitzondering is gemaakt nadat het toepassen van het arbeidsrecht in de prostitutiesector niet is gelukt

 

Wet Arbeid Vreemdelingen

ad 4. Krachtens de Wet Arbeid Vreemdelingen kan een werknemer van buiten de Europese Unie een tewerkstellingsvergunning krijgen als de werkgever kan aantonen dat het aangeboden werk niet door iemand uit de Europese Unie kan worden verricht en een wezenlijk economisch belang in Nederland dient. In dat geval kan men een tewerkstellingsvergunning krijgen voor werk waarvan de opdrachtgever of werkgever kan aantonen dat het niet door iemand uit de Europese Unie kan worden gedaan. Krachtens lid 3 Uitvoeringsbesluit WAV is het echter onmogelijk om een tewerkstellingsvergunning voor sekswerk te krijgen. Die maatregel is genomen om te voorkomen dat vrouwen van buiten de EU naar Nederland zouden worden gehaald voor werk in de prostitutie. De angst dat deze vrouwen slachtoffer van mensenhandel zouden worden, speelde hierbij op de achtergrond. De overheid vreesde dat het schrappen van dit artikel een toevloed van prostituees van buiten de EU zou ontketenen. Het zou immers voor exploitanten niet moeilijk zijn om aan te tonen dat er in Nederland geen prioriteitgenietend aanbod van sekwerkers was. Met andere woorden, ze hoefden maar te bewijzen dat er nauwelijks of geen sekswerkers bij de arbeidsbureaus in Nederland en in West-Europa als werkzoekenden stonden ingeschreven. (In de tijd dat deze discussie speelde was de Europese Unie veel kleiner dan nu.)

Belangenbehartigers van migranten in de prostitutie vonden het uitvoeringsbesluit lid 3 een vorm van discriminatie. De weg om legaal in de prostitutie te werken voor mensen van buiten de EU werd daardoor afgesloten waardoor ze afhankelijk zouden worden van malafide bemiddelaars. Wanneer die uitzondering op de wet werd opgeheven, zouden sekswerkers van buiten de Europese Unie tegen uitbuiting worden beschermd omdat ze dan een behoorlijk arbeidscontract zouden kunnen krijgen.

Deze discussie is nu verstomd. Wanneer hij weer losbarst en men zou de uitzondering zoals vermeld in lid 3 van het uitvoeringsbesluit schrappen, zal dat mogelijk weinig effect hebben. In de praktijk is het buitengewoon omslachtig en vooral duur om voor iemand een tewerkstellingsvergunning krachtens de WAV aan te vragen. De werkgever moet namelijk in alle kwaliteitskranten in de Europese Unie adverteren en ook nog informele netwerken raadplegen om een kandidaat met vergelijkbare kwaliteiten te zoeken. Pas als hij/zij  kan aantonen dat deze pogingen niet de gewenste kandidaat hebben opgeleverd, wordt de tewerkstellingsvergunning afgegeven. Het is onwaarschijnlijk dat exploitanten al die moeite gaan doen om sekswerkers van buiten de Europese Unie aan het werk te helpen.

Ad 5. De tekst van deze wet luidt als volgt: Hij die ontucht pleegt met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of een geldboete in de vierde categorie.

Toen 248 b Sr. in 2000 van kracht werd, waren er twijfels over de mogelijkheid deze wet te handhaven, vooral buiten de legale bedrijven. In de legale bedrijven waren in ieder de geval de exploitanten strafbaar die minderjarigen lieten werken. Maar hoe moet men daarbuiten bewijzen dat een man een meisje van 16 of 17 jaar betaalt of vergoedt voor seks? Een bijkomend probleem was dat dit sekscontact zonder betaling niet strafbaar was. In recente jurisprudentie staat een veroordeling op grond van dit artikel twee keer genoemd: in 2008 en 2010. (LJNBL 9478 en LJNBF 703). In beide gevallen gaat het om betalen van meisjes van 16 en 17 voor seksuele handelingen waarnaar via internet werd gevraagd. Mogelijk is de bewijsbaarheid van dit delict veranderd doordat men chatsessies en ander digitaal materiaal tot de beschikking kan hebben.

We wilden weten hoe vaak mannen krachtens dit artikel waren voorgeleid en/of veroordeeld. De beheerder van de website jeugdprostitutie.nu verwees ons door naar de Nationaal Rapporteur mensenhandel.

Ad 6. De opting-in regeling is een systeem voor het inhouden van loonbelasting wanneer men geen ondernemer of werknemer is. Ook de inkomensafhankelijke Zvw (ziekenkosten verzekering) wordt daarop ingehouden. Degene die van de opting –in regeling gebruik maakt is een pseudowerknemer die geen recht heeft op ontslagvergoeding en betaald ziekteverlof. Daar staat tegenover dat er geen sociale lasten worden afgedragen.

Deze regeling is bedoeld voor vormen van werk waarin geen gezagsverhouding kan bestaan. Dit geldt bijvoorbeeld voor het werk van wethouders, predikanten en schrijvers. In prostitutiebedrijven is de gezagsverhouding op papier afwezig, maar feiten en omstandigheden doen wel eens anders vermoeden. (Altink, Bokelman, 2006).

Teneinde te voorkomen dat een exploitant alsnog gezag gaat uitoefenen is voor de prostitutiebedrijven een voorwaardenpakket aan de opting-in regeling toegevoegd. Daarin staan enige basisrechten van sekswerkers verwoord zoals het recht klanten te weigeren.

De wet Bibob

De wet Bibob neemt een aparte plaats in. In sommige gemeenten (Amsterdam en kleinere gemeenten) wordt deze wet voornamelijk op de seksindustrie toegepast. De toepassing van deze wet op de Amsterdamse raamprostitutie betekende dat een substantieel deel van de raamprostitutie werd afgeschaft.

Wet Bibob In de periode 2005-2006 zijn er 224 adviezen aangevraagd. Daarvan betroffen er 154 de horeca en 40 de prostitutiebranche. (Bron: Bereschot)  NB: Er zijn veel meer horecagelegenheden dan prostitutiebedrijven in Nederland. Vooral toegepast op horeca-, prostitutiebedrijven en gokautomaten.  Er liggen voorstellen om het terrein van de Bibob uit te breiden met vastgoedtransacties en belwinkels.

In juni 2003 trad de Wet Bevordering Integriteitsbeoordeling Openbaar Bestuur (Bibob) in werking. Het doel daarvan was bestuursorganen een instrument te bieden om te voorkomen dat verstrekte vergunningen, subsidies en aanbestedingen misbruikt gaan worden voor criminele doeleinden.

5 jaar Bibob in Amsterdam[i]

In de periode van 1 januari 2004- 1 maart 2009 zijn er in totaal 4400 vergunningaanvragen behandeld. Er kwamen 306 zaken voor de Bibob ter beoordeling. In 83 gevallen zijn 74 adviezen door het Landelijk Bureau Bibob uitgebracht. In 59 gevallen ging het om ernstig gevaar en in 5 gevallen van minder geval. Van die 306 adviezen gingen er 104 over prostitutiebedrijven. (88 raambordelen, 19 besloten clubs en 17 sekstheaters.

De Bibob is niet bedoeld om een strafrechtelijk onderzoek uit te voeren. Het gaat om een beoordeling van de integriteit van de aanvrager, de herkomst van de financiën, de transparantie van de bedrijfsvoering en de integriteit van de zakenpartners. Dat laatste levert nogal eens problemen op; men kan namelijk snel wisselen van zakenpartner. Wel vormen gegevens de Criminele Inlichtingen Eenheid en gegevens uit het buitenland de basis van het advies. Dit laatste levert de nodige vertraging op waardoor de termijn waarbinnen het Bibob advies moet worden gegeven, wordt overschreden. Degene die een vergunning aanvraagt mag pas het Bibob dossier inzien als de vergunning op grond van de Bibob wordt geweigerd. De betrokkene kan achteraf wel naar de rechter gaan. De rechter in Alkmaar heeft bijvoorbeeld de weigering van de vergunning voor de raamexploitant afgewezen.

De sluiting van de raamprostitutiebedrijven in Amsterdam tengevolge van de Bibob-adviezen, waren wereldnieuws.

Sietske Altink 2011


[i] Gegevens ontleend aan Bestuursdienst Gemeente Amsterdam, Vijf jaar Bibob, Goede zaken, slechte zaken, 12 mei 2009

 

 

 

 

 

Inhoud Artikel