“Op een gegeven moment was de hasj heel duur en kwam er iets nieuws voor in de plaats. Heel goedkoop spul. Maar niemand wist wat het was, ook de politie niet. Dit bleek heroïne te zijn en zo ben ik eraan geraakt.” Dit vertelde een straatprostituee me halverwege de jaren tachtig tijdens een onderzoek. Ze had in de jaren zeventig de komst van de harddrugs meegemaakt, die het aanzien van straatprostitutie drastisch veranderde.
Begin jaren tachtig reageerde het algemene publiek heftig op alle publiciteit over jonge meisjes, kinderen nog, die door kwade lieden aan de heroïne werden gebracht. Het verhaal ging dat zij na slechts eenmaal gebruiken, voor de rest van hun leven verloren waren. Onderzoek heeft dit beeld destijds overigens een beetje bijgesteld. Wel is straatprostitutie sindsdien altijd met harddruggebruik in verband gebracht. In de jaren tachtig vond men dat er hulpverlening en afkickprogramma’s moesten komen voor verslaafde straatwerkers. Bij de tippelzones werden huiskamers ingericht, waar verslaafden konden bijkomen en onder het genot van een kop koffie of een kom soep door hulpverleners gestimuleerd werden om af te kicken. Van dat laatste kwam echter weinig terecht. Later heeft de hulpverlening de illusie van het afkicken laten varen en richt men zich op het aanleren van een hanteerbaar druggebruik. Dat lukte echter niet bij iedereen.
De eerder geciteerde vrouw die voor het eerst in een Open Jongeren Centrum heroïne nam, noemde zichzelf toen wel verslaafd maar had haar gebruik, naar eigen zeggen, onder controle. Ze at gezond en zorgde redelijk goed voor zichzelf. Dit was met meer vrouwen het geval. Zij waren er al experimenterend in het uitgaansleven mee in aanraking gekomen. Weer anderen waren heroïne gaan gebruiken uit liefde voor een vriendje, om te ervaren wat hij ervoer. Hun gebruik versmolt zodoende met dat van de partner, waardoor ze moeilijker hun eigen gebruik in de hand konden houden. Daardoor hadden zij veelal een andere houding ten opzichte van de harddrugs dan de vrouwen die het alleen voor hun eigen kick gebruikten.
De zojuist genoemde Rotterdamse van een jaar of dertig was een van de laatste der Mohikanen die nog alleen heroïne gebruikte. Veel anderen waren halverwege de jaren tachtig al overgestapt op andere middelen zoals cocaïne. Zij gebruikten alles door elkaar heen en werden door wetenschappers ‘poligebruikers’ genoemd. Anno 2001 gebruikt bijna niemand meer uitsluitend heroïne. Voor gebruikers dient heroinegebruik alleen nog maar als lapmiddel om moeilijke perioden te overbruggen.
Cocaïne, vooral in de vorm van crack, was in de jaren negentig van de vorige eeuw een belangrijk bestanddeel van dit drugspakket. Eenmaal aan de crack, hebben gebruikers het met zeer korte tussenpozen nodig. Kunnen ze met heroïne nog een paar uur wachten totdat ze aan een nieuwe dosis toe zijn, bij crack houden ze dat nauwelijks een uur vol.
De situatie van deze zwaar verslaafden baarde de hulpverlening zorgen. Zij signaleerde dat zij de seksuele dienstverlening met veel weerzin verrichtten om het eigen gebruik en eventueel dat van de partner te bekostigen. De hele preoccupatie met drugs had tot gevolg dat men amper meer sprak over prostitutie als werk, maar alleen over drugsoverlast en drugshulpverlening. Soms vond de hulpverlening zelfs dat De Rode Draad het maar niet over ‘werk’ moest hebben omdat dit te pijnlijk voor die vrouwen zou zijn.
Prostitutie van verslaafden viel toen niet meer weg te denken uit de maatschappij. Concentratie zou de overlast beperken en bovendien hulpverlening, aids-voorlichting en spuitenruil mogelijk maken. Dit beleid werd ook wel verdedigd met het argument dat vrouwen maar beter met prostitutie hun geld konden verdienen dan met roven en stelen. Dit betekende dat tippelzones niet meer als openbare orde problemen, maar juist als een oplossing daarvoor werden gezien. Overigens is deze aanpak gender-gebonden. Men piekert er in de regel niet over om mannelijke verslaafden een tippelzone aan te bieden om ze in het gareel te houden.
Voor de komst van de harddrugs was straatprostitutie, eventueel met gebruik van ‘peeshotelletjes’, een geschikte werkvorm voor zelfstandige sekswerkers: geen afdrachten en eigen werktijden. Niet-verslaafden die ook al jaren op straat werkten, moesten de laatste jaren aanzien dat hun bisnis helemaal in het teken van verslaafde prostitutie kwam. Zij wilden helemaal geen hulpverlening, maar wat leukere ontmoetingsplaatsen voor zichzelf en hun klanten.
Copyright: S. Altink