Begin 20ste eeuw stond Adrianus Kakebeen bekend als exploitant van jongensbordelen. Deze Amsterdammer was zelf homo en had zelf als prostituee gewerkt. In 1885 opende hij een zaak in de Amsterdamse Paardenstraat. In 1900 werd hij veroordeeld voor het bevorderen van ontucht met jongens. Na zijn vrijlating vestigde hij zich in de Pijp. In 1910 begon inspecteur Van Beek Kakebeen’s adres Saenredamstraat 12 te observeren met als resultaat dat Kakebeen weer in de gevangenis kwam. In 1914 kwam hij vrij en startte een zaak in de Grote Bickerstraat. Daarna had hij een bordeel aan het Singel 321.
De jongens die daar werkten kwamen vaak uit arme gezinnen; de klanten waren echter afkomstig uit alle lagen van de bevolking. Jongens van 16,17 bedienden de klanten in korte broek. Dat was overigens niet zo vreemd, jongens van 16,17 droegen in die tijd nog geen lange broek.
Meestal beperkten de jongens zich tot het aftrekken van klanten. Kakebeen maakte handig gebruik van het toenmalige vooroordeel dat masturbatie ruggenmergtering in de hand zou werken door de jongens wijs te maken dat ze alleen maar krankzinnigheid (ruggenmergtering) konden oplopen als ze zichzelf aftrokken. Dus bij de klanten liepen ze dat risico niet. Kakebeen zette de jongens er tevens toe aan klanten af te persen.
De klanten overtraden toen artikel 248 bis ofwel het verbod op homoseksueel verkeer met jonge jongens. Minister Regout had inmiddels de zedelijkheidswetgeving aangescherpt en de minimumleeftijd voor homoseksueel contact verhoogd.
Bron: Ons Amsterdam april 2004