In de jaren 1712-1715 was Utrecht een stad met internationale allure. In die periode vonden namelijk de onderhandelingen plaats die tot de Vrede van Utrecht zouden leiden. Die maakte een einde aan de zogeheten Successieoorlogen die enkele Europese mogendheden voerden om te verhinderen dat Lodewijk XIV de alleenheerschappij over Frankrijk en Spanje kreeg.

De Britten hadden aangedrongen op  Utrecht als locatie voor de vredesonderhandelingen. Utrecht stond toen bekend om zijn mooie brede straten. Buitenlanders vonden de lucht er gezonder dan in het zompige westen van het land. Andere Nederlandse steden waren toen al goed vanuit Utrecht bereikbaar. Doordat er vele gerechtelijke instellingen in Utrecht waren gevestigd, was er een elite ontstaan die zoals toen gebruikelijk was, op de Franse cultuur was gericht. Sinds 1636 kon Utrecht bogen op een universiteit.

Een ander groot voordeel, met het oog op de noodzakelijke vermakelijkheden, was dat men het er niet zo nauw nam met de zondagsrust. Het stadsbestuur anticipeerde op de te verwachten vraag naar vertier door een operagezelschap en diverse toneelgezelschappen naar de stad te halen en ze voor de gelegenheid te vrijwaren van censuur.

Al met al kon Utrecht een invasie van ‘vreemdelingen’ verwachten. Op 16 januari 1712 arriveerde de eerste diplomaat. Velen volgden en namen een stoet bedienden mee. In totaal zouden er ongeveer duizend van deze lieden in Utrecht verstrooiing gaan zoeken. Ook kwamen er velen naar de stad om wat aan de evenementen te verdienen. Het stadsbestuur was echter terughoudend met het afgeven van vergunningen aan vreemden want men wilde lokale ondernemers niet tegen zich in het harnas jagen. Die wilden immers geen oneerlijke concurrentie, zeker niet van handelslieden die geen oorlogsbelasting hadden betaald.

Sommige ‘noodzakelijke’ voorzieningen vielen niet onder vergunningplicht. Het stadsbestuur vond het aantrekken van koppelaars en hoeren toen geen probleem, mogelijk omdat men ze nodig achtte voor de bescherming van deugdzame vrouwen. Men kneep zelfs een oogje dicht voor homoseksualiteit, wat leidde tot een korte periode van tolerantie van de herenliefde, waar nog jarenlang weemoedig op zou worden teruggekeken.

De voorkant van het origineel

Sommige edellieden namen hun vrouwen mee; andere hooggeplaatste functionarissen zagen het als een buitenkansje om minnaressen naar Utrecht te ontbieden of om relaties met andermans vrouwen aan te knopen. Al met al stof te over voor een Chronique Scandaleuse. Een dergelijk geschrift is dan ook overgeleverd. Het navolgende is op deze Amoureuze en pikante geschiedenis van het congres in de stad Utrecht gebaseerd. [I] Freschots, Augustinus, (ed. Erik Tigelaar) Amoureuze en pikante geschiedenis van het congres in de stad Utrecht, heruitgegeven (2013), uitgeverij Verloren, Hilversum. Dit werk verscheen tussen half oktober en eind december 1713. Het was net als veel van dit soort – oorspronkelijk in het Frans geschreven-  werkjes, zogenaamd in Utrecht gedrukt. Het boekje staat bol van de schuilnamen, maar de auteur heeft de ware identiteit van zijn personages in het later verschenen Ware Sleutel onthuld. Toen werd het ook bekend dat de auteur niet de gesjeesde monnik Casimir Freschots was, maar zijn broer Augustinus, een leraar Italiaanse taal in Utrecht.

Historici hebben de twee documenten aan een nauwgezet onderzoek onderworpen en concludeerden dat de beschrijvingen van Augustinus in hoge mate waarheidsgetrouw waren. Dankzij deze Augustinus beschikken we over een zeldzaam inzicht in de prostitutie gedurende een paar jaar aan het begin van de achttiende eeuw in Utrecht.

Drie jaar prostitutie in Utrecht

Freschots beschreef zowel de goedkope als de dure prostitutie in Utrecht. Volgens latere historici was hij goed bekend met de situatie, wat men van zijn rivale, die hij nogal zuur juffrouw Alikruik noemde, de Franse journaliste Anne Marguerite Dunoyer, niet kon zeggen. Maar deze ondernemende dame had waarschijnlijk als vrouw minder ingang in de wereld van de ontucht dan Augustinus. Volgens Freschots zaten er wel duizend prostituees in de stad. Buitenlandse vrouwen, kwamen meestal getweeën naar Utrecht en deden zich bijvoorbeeld als weduwe van een kolonel of als een gravin voor en trachtten zodoende mannen geld of luxeartikelen af te troggelen. Hij beschrijft enkele van deze ondernemende courtisanes, die in Utrecht en de buitenplaatsen een handeltje opzetten.

Een ‘dure’ prostituee

Zo was er de avonturierster, Maria Cavilman, weduwe van kapitein Pieter Pellison, die aan het begin van het congres in Utrecht ten tonele verscheen. Ze had als marketentster (meetrekkende handelaarster) geld aan het leger verdiend. In Parijs en Noord- Frankrijk had ze koffiehuizen uitgebaat. Ze liet zich niet door de woekerhuren weerhouden en betrok op 12 mei 1712 een huis op Puntenburgh voor 900 gulden per maand dat in totaal slechts 4200 gulden waard was. Naderhand wist ze het voor 6500 gulden te kopen. [II]Nu Puntenburglaan achter Hoofdgebouw II van NS. Het is aan het eind van de negentiende eeuw afgebroken.

Ze maakte er een herberg, of liever een huis van plezier van. Het lag heel gunstig aan een nieuwe weg waar veel koetsen langskwamen. Het voordeel was dat de ambassadeurs op weg naar haar etablissement de naar hun smaak te druk geworden Maliebaan die flanerende stadsbewoners tot hun domein hadden gemaakt., konden mijden.

Haar perceel werd met de bijbehorende tuin en boomgaard een soort lustoord. Ze had er tevens een biljart bij laten bouwen en haar keuken werd alom geroemd. Haar bezoekers waren zo content dat ze haar de titel van ‘gravin’ schonken. Haar gasten namen ook meisjes en vrouwen uit de gegoede kringen mee naar haar etablissement. Die bleven er ook ’s nachts wat de magistraten niet beviel en daarom het huis lieten sluiten. Franse edelen wierpen zich echter op als Cavilman’s pleitbezorgers en bewerkstelligden dat haar huis weer open mocht, maar alleen onder voorwaarde dat ze alleen vrouwen ontving die door een echtgenoot of een vader werden begeleid. Dit was de doodsteek voor haar negotie.

Een ander geval was een vrouw uit Duitsland die de koetsier niet kon betalen. Zij stelde de koetsier voor haar naar een dame van aanzien te rijden die haar het geld wel zou voorschieten. Dat gebeurde en ze kon al snel het geld terugbetalen. Ze had vooral voorname Duitse – al dan niet gemaskerde – klanten die door haar te bezoeken, haar in staat stelden goud en zijde te gaan dragen.

Bij haar entree in Utrecht maakte ze nog gebruik van de diensten van een koppelaar die ze voor haar broer liet doorgaan. Hij kon haar echter niet voldoende helpen hogerop te komen en werd aan de kant gezet. Daarna koos zij de acteur als assistent die de rol van Harlekino in een van de twee toneelgezelschappen die in de stad waren neergestreken, vertolkte. Deze ‘Harlekino’ ging er later met de kas van het toneelgezelschap vandoor. [III]Men speelde vooral commedia dell ‘arte

Een bekende actrice uit een Amsterdamse musico (gelegenheid, vaak een bordeel, met live muziek) was ook in Utrecht neergestreken. Ze kreeg onderdak bij de ongetrouwde hoedenmaker Johan van Franiker. De hoedenmaker woonde en werkte in het Behoede Landwijff, nu het middengedeelte van 176 Oudegracht.

Hij dacht aan haar meer te kunnen verdienen dan alleen de pensionopbrengst en zette haar aan het werk in zijn hoedenatelier, waar deze Lucretia haar klanten wierf. Op een dag kwam er een voorname klant. Ze was even niet beschikbaar en vroeg hem even te wachten met als smoes dat haar broer uit Amsterdam in aantocht was. Die mocht immers geen verkeerde indruk van haar krijgen. De klant in spe geloofde haar niet en besloot haar te bespieden. En jawel, hij zag twee kreupele militairen naar binnen gaan. Hij nam wraak door haar te bespotten en haar reputatie te besmeuren.

De Drieharingsteeg heet nu Drieharingstraat en bestaat nog steeds

Uit deze – waarschijnlijk overdreven- verhalen blijkt wel dat de huizen van plezier het tijdens het congres heel erg druk hadden. De bezoeken verliepen echter niet altijd geweldloos. Het lijk van de bediende ‘Constant’ van abbé de Polignac, werd door de nachtwacht in de Drieharingsteeg aangetroffen. Hij was vermoord omdat hij niet kon accepteren dat een vrouw, waarop hij zijn zinnen had gezet, reeds bezet was. De moord op de dienaar van De Polignac trok echter de aandacht van justitie. Het meisje dat aanleiding voor de ruzie was, werd in het Spinhuis opgesloten. Daar kregen gevangenen alleen te eten als ze het voedsel tijdens  boetedoening met werken hadden verdiend. Het meisje trok veel bekijks van mensen die tegen een kleine vergoeding zich aan de Spinhuisbewoners kwamen vergapen. Haar weldoeners zorgden er echter voor dat ze niet meer hoefde te werken om eten te krijgen. Zij ontving voorschotten van mannen die later bij haar gratis dienstverlening kwamen opeisen.

Maar zij bleek slachtoffer van mensenhandel te zijn geworden nadat haar moeder haar in de steek had gelaten om met het leger mee te trekken. Aanvankelijk werd ze onder de hoede genomen door rechtschapen lieden. Maar een buurvrouw wist een betere oplossing en bood aan minnaars voor haar te zoeken zodat ze niet uit bedelen hoefde te gaan. De buurvrouw hield het geld van de ontvangst af voor haar eigen kleding, zodat ze als bemiddelaarster er presentabel uit kon zien. Ze gebruikte het geld ook om de vele wezen die in haar huis bivakkeerden te onderhouden. De publieke verontwaardiging over de verrichtingen van deze koppelaarster liep hoog op. Men vond dat ze te veel geld had afgeroomd van het meisje. Ze werd door de beul gegeseld en de stad uitgejaagd.

Freschots beschrijft allerlei herbergen waar gewillige dochters van de waard zich door klanten naar een zijkamertje lieten meetronen. Hij kende ook een bordeelhouder die van het feit gebruik maakte dat veel vrouwen geen behoorlijk onderkomen konden betalen en op straat moesten leven. Die huisvestte hij in het bordeel. Ruimtegebrek werd opgelost door de kelders en de zolders in de bedrijvigheid te betrekken. Niet één klant werd daar geweigerd. De waard had voor iedere klant een vrouw die bij zijn beurs paste. Als de klant protesteerde tegen de hem toegewezen vrouw, kreeg hij een pak rammel. Nieuw was dat klanten er een paspoort voor een bezoek aan de arts meekregen. (p.102)

Een ziekte oplopen vormde een reëel gevaar. Maar op dit gebied had Utrecht een primeur; er was een condoomfabriek die op een hoek van het Begijnhof was gevestigd. Die werd gedreven door een vrouw die het alleenrecht op de verkoop had verworven. Ze gaf ook voorlichting over het gebruik van haar product. Ze had er ruzie over met haar broer, een chirurgijn die door haar zijn broodwinning van (niet werkende therapieën) voor geslachtsziekten) aangetast zag. (Freschots, ed. E.Tigelaar, 2013)

Sietske Altink

Noten

Noten
I Freschots, Augustinus, (ed. Erik Tigelaar) Amoureuze en pikante geschiedenis van het congres in de stad Utrecht, heruitgegeven (2013), uitgeverij Verloren, Hilversum.
II Nu Puntenburglaan achter Hoofdgebouw II van NS. Het is aan het eind van de negentiende eeuw afgebroken.
III Men speelde vooral commedia dell ‘arte