In 1936 publiceerde F. Bordewijk (1884-1965) de roman Rood Paleis. Het belang van dit boek is dat het de wederwaardigheden van een getolereerd bordeel aan het begin van de twintigste eeuw beschrijft. [i]
De roman bevat enkele beschrijvingen van deze bordelen die overeenkomen met de spaarzame beschikbare informatie hierover. In de verbeelding van Bordewijk is het een ‘zwaar pand van baksteen, in zichzelf gekeerd als een onbewoond huis. Een pand met een geheim. De jaloezieën neer voor alle ramen.’ (p.22). [ii] Die geblindeerde ramen waren een gevolg van de regelgeving destijds. Veel gemeenten met getolereerde bordelen hadden bepaald dat de vrouwen van binnenuit geen contact met voorbijgangers mochten maken.
Het interieur van het fictieve bordeel, waarin de kleur rood overheerste, met tafeltjes waaraan de vrouwen met de bezoekers bij de muren zaten, strookte bijvoorbeeld met het verslag van een politieman uit die tijd:
‘De meisjes zaten in de salon te kaarten. Alles was daar even weelderig gemeubileerd. Ze dronken cognac uit kristallen karaffen en glazen, en speelden om goud en zilvergeld. Ook in de slaapkamers was alles even weelderig- n.l. als ze bezoek hadden. Waren ze alléén, dan lagen ze op de bazaar, op den zolder, in schamele ledikanten in de onoogelijkste hokken. Bij het intreden van den inspecteur, op een wenk van de gouvernante, rezen ze allen op. Op de vraag of er ook iemand iets te klagen had luidde het antwoord: “Non, monsieur le commissaire”. Ze wisten niet beter of het hoorde alles zoo” (Velthuysen p.222)[iii]
Ook de vrouwen in het Rood Paleis waren intern en sliepen op zolderkamertjes. Ze waren tevens buitengewoon afhankelijk van de ‘Madame’, mevrouw Doom.
Het boek speelt zich af rond 1913. Rond die tijd waren de ‘getolereerde’ bordelen reeds verdwenen. In de steden waar Bordewijk had gewoond: Amsterdam en Den Haag waren ze al lang gesloten. (Den Haag in 1905 en in Amsterdam in 1902). Hij schrijft dan ook letterlijk dat ‘zijn’ bordeel niet kon bestaan. In het nawoord onthult hij dat hij zelf geen ervaring had met dit soort etablissementen. Mogelijk vermeldde hij dat om zijn advocatenkantoor in Schiedam niet in opspraak te brengen. Hij beweert zijn kennis uit het Franse satirische geïllustreerde tijdschrift Assiette au Beurre te hebben gehaald. Het nummer van 26 oktober 1901 ging over prostitutie. De Nederlandse kunstenaar Kees van Dongen leverde de illustraties.
Bordewijk situeerde zijn ‘niet bestaand’ Rood Paleis aan de Amsterdamse Passeerdersgracht nummer 17. In werkelijkheid was dat gebouw het “Toevlugt voor behoeftigen’.
Sietske Altink
[i] Ik ben groot liefhebber van het werk van Bordewijk
[ii] Ik gebruik voor dit stukje de uitgave uit 1976, uitgegeven door Van Nijgh en Ditmar, den Haag. (Salamander).
[iii] Dit is een artikel met de titel De Vrouwenbeweging in Nederland. Het is een artikel in een bundel. Helaas kon ik niet achterhalen welke bundel, aangezien ik alleen een fotokopie had.