Dankzij de vonnisboeken die enkele verlichte geesten hebben samengevat en digitaal toegankelijk gemaakt, weten we iets over prostitutie in Gouda in de zeventiende en achttiende eeuw. Deze bronnen leveren weliswaar geen compleet beeld op, maar geven wel een indruk van de straffen en de overtreders. De vonnisboeken beschrijven immers alleen degenen die in conflict met het gezag waren gekomen. Dit levert een gezelschap van prostituees op die in kleine bordelen werkten en elders bijklusten. Overmatig drankgebruik wordt veelvuldig genoemd. In deze periode fungeerden de bordelen namelijk tevens als tapperijen.

In de zeventiende en achttiende eeuw was prostitutie in Nederland strafbaar. In deze periode gaan de vonnisboeken over vrouwen die zich niet alleen aan dit misdrijf ‘schuldig’ maakten, maar ook van stelen, bedelen of landloperij werden beticht. Het resultaat is een betrekkelijk gering aantal veroordelingen; een paar in de zeventiende eeuw en een iets hoger aantal in de achttiende eeuw. Kennelijk werd het de vrouwen zwaar aangerekend als ze bij herhaling in de fout gingen, prostitutie met andere vergrijpen combineerden of overlast op straat gaven. Zo werd op 23-1-1627 de 24-jarige Janneken Douwes, alias leugenachtige Janne, veroordeeld tot geseling tot bloedens toe op het schavot en tot acht jaar opsluiting in het tuchthuis wegens prostitutie en diefstal. Ze was al eerder verbannen en was ook in Delft, Rotterdam, Weesp en Haarlem gestraft. [I]Toegangsnummer ac2, inventarisnummer 179

Twee vrouwen, Cathaline Gerritsdr. alias Bosietgen (30) en Jarritgen Jansdr. (19) uit Bergen op Zoom en Utrecht kregen op  28-10-1617 als straf tepronkstelling op het schavot met twee roeden op de rug wegens bedelarij, prostitutie en landloperij. Tevens moesten ze de strafvoltrekking aan andere gevangenen bijwonen waarna ze werden verbannen.  [II]Criminele vonnisboeken toegangscode ac2 inventaris no. 178

Op 14-11- 1626 moesten Janneken Wijlaerts, Ursula Ellerts, Aeltgen Louw en Margriet Cinckelaer, als prostituees werkzaam in het huis van Marry Hasselt, binnen 24 uur de stad verlaten. Ze mochten alleen met uitdrukkelijke toestemming van de autoriteiten naar de stad terugkeren.

Trijntgen Roberts (19) uit den Briel werd op 6-2- 1617 prostitutie verweten: ‘haer tot hoererie begevende, latende haer opt straet van deen voor ende dander nae gebruycken. Lyende alsoe een vuyl beestlick leven.’ Voor straf werd zij voor vier jaar verbannen.

Lijsbeth Pietersdr., alias Lijs in ’t Wilde of Lijsbeth van Geertruidenberg (26) werd op 25-6- 1603 ten laste gelegd ondanks eerdere straffen, prostituee te zijn gebleven. Voor straf moest zij tot bloedens toe worden gegeseld en kreeg ze een brandmerk op haar schouder. Ze moest de stad vóór zonsondergang verlaten en mocht de komende 25 jaar niet terugkeren. Tevens werden haar bezittingen geconfisqueerd.[III]Criminele vonnisboeken, toegangscode ac2 inventarisnummer 177

Achttiende eeuw

Volgens Lotte van de Pol (1996) waren de bordelen in de 18 de eeuw groter en zakelijker opgezet dan in de zeventiende eeuw en werden vaker dan in vroegere perioden door mannen gedreven. Die ontwikkeling valt echter niet uit de Goudse criminele vonnisboeken te distilleren.

Voor deze periode is het verhaal van Aagje Breedveld gereconstrueerd. (Lafeber, 2000). Het bezoek van Jan Dirkse Captein, een boer uit Bergambacht op 22 juli 1756 aan het ‘hoerenhuys’ van de 70-jarige Hille Diependijk in de Vissteeg waar zij af en toe met Claartje van Putten (20) klantjes bediende, luidde haar ondergang in.

Boer Captein was al enigszins beschonken bij het hoerhuis aangekomen. De twee kinderen van Aagje – toen 34 jaar- kwamen haar ophalen. Maar Aagje wilde eerst nog wat drank voordat ze naar huis ging. Claartje bracht haar drank naar boven en zag haar de diefstal plegen. Aagje werd opgepakt en de ontvreemde dukaten werden bij haar aangetroffen. Daarop werd ze gevangen gezet in de Tiendewegspoort. In het huis van Jannetje Puthaak had ze zich bij een vorige gelegenheid reeds misdragen. Aagje was al eerder veroordeeld voor overspel en diefstal.

Haar twee kinderen waren verwekt door twee afzonderlijke getrouwde mannen, hoewel haar eigen man Claas Brouwer toen nog in leven was. Rond 1751 is deze Claas in Indië overleden. Daarop was ze als pijpenmaakster

gaan werken. Uiteindelijk werd ze veroordeeld tot het dragen van een brandmerk met het teken van de stad Gouda. Daarnaast moest ze op het schavot achter het raadhuis een geseling ondergaan en de rest van haar leven in het tuchthuis doorbrengen. Hij nam met Aagje nog een paar brandewijntjes en verdween met haar in een kamertje op de bovenverdieping. Toen hij daarna wilde betalen, bleek hij bestolen te zijn.

De Vissteeg waar boer Captein werd bestolen.

De Vissteeg waar boer Captein werd bestolen.

Pijpenmaakster Margriet Barel was een schrijnend geval. Op 19-9-1744 kreeg ze te horen dat ze als straf voor incest met haar vader en prostitutie eerst 12 jaar naar het tuchthuis moest waarna ze voor 15 jaar uit Holland en West-Friesland  verbannen zou  worden. Haar vader kreeg overigens ook straf. [IV]Ac2, no. 180

Een andere pijpenmaakster, Maria Jans Nieuwkasteel (26), getrouwd met Abram de Jager, veroordeeld op 24-89- 1748, had zich samen met liedjeszangers op het platteland aan landloperij overgegeven, maar had ook bordeelhouderij, mishandeling van haar moeder en openbare dronkenschap op haar naam staan. Zij moest naar het gevang, werd gegeseld en mocht zich de komende 25 jaar niet meer in Holland en West- Friesland vertonen. De officier van justitie eiste tevens dat ze op het schavot te pronk moest worden gesteld met een bord om haar nek waarop met grote letters de tekst ‘Overspelige hoerenwaardin’ stond gekalkt. Voorts moest haar nog een ‘sware kinnebakslag’ worden toegebracht. [V]ac2, no. 180

Aaltje Koelan, wonende aan de Vogelensang werd op 11-10-1766 veroordeeld tot levenslange verbanning wegens prostitutie en diefstal.

Aaltje Pijl, alias Aaltje Claas, had zich schuldig gemaakt aan bedelarij en had meerdere keren diefstal gepleegd. Ze tippelde met Kaatje Schijdom op het kerkhof en werd op 14 januari 1766 naar het tuchthuis gestuurd. [VI]Inventarisnummer 181 Deze Kaatje werd tegelijk met haar naar het tuchthuis gestuurd, en werd verbannen. Zij had toen al acht jaar in de prostitutie gewerkt.[VII] Crimineel vonnisboek, inventaris nummer 181

Alle gestraften moesten ook de proceskosten en gevangeniskosten betalen.

Spaarzame gegevens over de betrokkenen

De beschrijvingen van de delicten en de veroordeelden wekken niet de indruk dat deze vrouwen rijk waren. Voor zover het beroep werd vermeld, ging het vooral om pijpenmaaksters. Waarschijnlijk leverde dat werk niet voldoende op om van te leven en moest de huishoudkas met sekswerk worden aangevuld.

Al deze prostituees waren zeer mobiel. Slechts een klein deel van de veroordeelde prostituees was in Gouda geboren. Velen hadden al elders straffen opgelopen. De gedwongen mobiliteit door verbanning zal ook hebben bijgedragen aan de veelvuldige verplaatsing van prostituees. Mobiliteit van prostituees lijkt in de hele geschiedenis van de prostitutie- vanaf de middeleeuwen tot heden- een constante factor te zijn.

Sietske Altink

Lees meer over prostitutie in Gouda:

Lafeber, J. D. (2000), Hoe een boer uit Bergambacht bestolen wordt door een Goudse hoer en vervolgens de vermoorde onschuld speelt, gepubliceerd in “De Schatkamer”, regionaal historisch tijdschrift jaargang 14, afl. 3 – september 2000

 

Prostitutie in Gouda in de late middeleeuwen

Prostitutie in Gouda in de negentiende eeuw

Prostitutie in Gouda in de twintigste eeuw

Seksbedrijven in Gouda: 2000-2016

Noten

Noten
I Toegangsnummer ac2, inventarisnummer 179
II Criminele vonnisboeken toegangscode ac2 inventaris no. 178
III Criminele vonnisboeken, toegangscode ac2 inventarisnummer 177
IV Ac2, no. 180
V ac2, no. 180
VI Inventarisnummer 181
VII Crimineel vonnisboek, inventaris nummer 181

Inhoud Artikel