De journalist, talkshow host Ischa Meijer (1943-1995) en enkele jaren levenspartner van de schrijfster Connie Palmen, was een van de eersten die openlijk zijn hoerenlopen beschreef. Dat deed hij in een artikelenreeks in het weekblad Panorama die in 1979 gebundeld onder de titel Hoeren verscheen.
In dit boekje schrijft hij over de aantrekkingskracht die sekswerkers al als kind op hem uitoefenden. Als elfjarig jochie had hij het boek De Commissaris Vertelt Verder van de voormalige politieman Voordewind in handen gekregen. Daar stonden allerlei spannende verhalen in over souteneurs en hoeren, een verboden wereld die de kleine Ischa betoverde. Wist hij toen al dat hij later hoerenloper zou worden, vraagt hij zich af. Zo formuleert hij de klantenversie van de vraag: welk meisje weet al van jongs af aan dat ze prostituee wil worden?
Later gaat hij in Amsterdam voor het eerst naar een raamprostituee en wel op de hoek Zeedijk, Oudezijds Kolk, een plek die anno 2016 niet meer voor raamprostitutie is bestemd.
Hij beschrijft hoe hij toen het taboe als de drijvende kracht achter het hoerenlopen ervaarde:
p.13: ‘De sensatie die de hoerenloper tijdens zijn lange tocht ondergaat, wordt voor een groot deel bepaald door zijn schaamtegevoelens: hij is een outcast. … Niettemin volgt hij een vaste route, die per se geheim dient te blijven. Een gewisse anonimiteit vormt, onvoorwaardelijk, de garantie voor zijn genot’.
Dit taboe maakt het hoerenlopen (vooral toen) tot een eenzame activiteit, wat hij dan ook beseft. Enig soelaas daarvoor levert een curieus interview dat hij met een bemiddelaar, een soort escortbaas, houdt. Deze man, een uitkeringsgerechtigde gaf zijn versie van de fascinatie voor de hoerenwereld vorm door zich een groot deel van de week als onbezoldigd (?) bemiddelaar tussen klanten en sekswerkers op te werpen.
Meijer ventileert herhaaldelijk nogal uitgesproken ideeën over ‘de goede hoer’:
p. 16: De goede hoer heeft een vak: prostitutie. De goede hoer is vooral afstandelijk, er is, op geen enkele wijze, werkelijk contact met haar mogelijk. De goede hoer is hard, joviaal en kordaat: nooit is zij nederig.
Die ‘goede’ hoer is volgens hem vooral te vinden in de ‘raamprostitutie’. Heroïneprostitutie mag volgens hem het predicaat prostitutie zelfs niet hebben. Hij had ook een paar keer een club bezocht, maar hij vond de wijze waarop de ‘hostesses’ op hun collega’s achter het raam neerkeken, niet getuigen van de ‘ware’ mentaliteit van de professionele hoer. Hij had een hekel aan sekswerkers die pretendeerden een ‘dame’ te zijn. Ook stoorde hij zich aan de inrichting van deze gelegenheden die zou inspelen op de smaak van de kleinburgerlijke man die zich in een glamourwereld waant.
Via kaartjes die in sigarenwinkels zijn opgehangen, komt hij terecht in de wereld van de thuiswerkers, volgens de eerdergenoemde geïnterviewde bemiddelaar een verschijnsel dat na tien jaar bloei, toen op zijn retour was. Hij onderscheidt drie typen thuiswerkers: de toffe meiden, de vrouwen die proberen een ‘dame’ te zijn en de radeloze vrouwen. Over zijn bezoek aan dit type vrouw, de radeloze, schrijft hij:
p. 46: Er liepen jengelende kinderen rond; de stofzuiger die midden in het als huiskamer bedoelde vertrek stond, maakte een heidens kabaal; onder het korte gesprek dat we voerden, liep ze een paar keer weg, om – duidelijk hoorbaar- iets met een man in het aanpalende keukentje te regelen.
Toen ik het boekje van Meijer voor het eerst las, maakte vooral die stofzuiger indruk op me. Begin jaren negentig sprak ik Meijer na afloop van een talkshow waarin een collega van me moest optreden. Of ik zijn boekje had gelezen? Ja, maar vooral die stofzuiger is me bijgebleven. Ja, hij zag het ook nog steeds voor zich.
Pas jaren na de eerste druk van het boekje was er een heuse zelforganisatie van prostitueebezoekers ontstaan.
Ischa Meijer, (2004) Hoeren, uitgeverij Prometheus, Amsterdam.