Nederland heeft periodes gekend waarin klanten van sekswerkers op enigerlei manier strafbaar waren. Daarnaast zijn er diverse pogingen ondernomen om het bordeelbezoek te ontmoedigen.
Verbod op ontucht
Tot 1578 toen bijvoorbeeld Amsterdam prostitutie in zijn geheel verbood, werd prostitueebezoek getolereerd als de klanten ongetrouwd waren. Overspel was een zwaar misdrijf. Het werd vaak zwaarder bestraft dan prostitutie, vooral als vrouwen de daders waren. (Stemvers, 1985) In Amsterdam trad men vooral streng op tegen getrouwde sekswerkers die familie in de stad hadden.
Het was vooral risicovol voor eerbare burgers. De overspelige man riskeerde meinedig te worden verklaard en uit zijn ambt te worden gezet. Het gebeurde nogal eens dat getrouwde mannen in het hoerhuis met de prostituee op de grond naast het bed gingen liggen. In één bed liggen met een vreemde vrouw, gold namelijk als onomstotelijk bewijs van overspel. Wanneer burgers werden betrapt, probeerden ze meestal een schikking te treffen ofwel te ‘composeren’ om de schande van een rechtszaak te voorkomen. De politie profiteerde financieel van deze schikkingen. Maar ook hoerenwaarden en waardinnen profiteerden ervan. Een hoerwaardin kon bijvoorbeeld een getrouwde klant chanteren door te dreigen hem bij de politie aan te geven. Een man die alleen wat in het bordeel kwam drinken, liep het risico dronken gevoerd te worden en daarna op een bed gelegd te worden. Mannen van het platteland die een goede naam hadden te verliezen, waren dankbare prooien voor chantage. Zo werd de burgemeester van Harlingen beroofd van zijn hoed en jas toen hij in een steegje zat te poepen. Hij rende achter de dievegge aan die een bordeel binnenliep. Hij moest betalen om te voorkomen dat de schout erbij werd geroepen.
Echtgenotes beschikten ogenschijnlijk over een machtig middel om hoerenlopende mannen te straffen. Maar dat had ernstige consequenties: verbanning en verlies van inkomen. Daarom drongen vooral de vrouwen er op aan dat hun echtgenoten konden ‘composeren’. Andere vrouwen gaven er de voorkeur aan hun man uit het hoerhuis weg te halen, vaak met hulp van buurvrouwen. Ze gingen voor de deur staan schreeuwen, wat een spektakel opleverde.
Teneinde het systeem van compositie draaiende te houden, werden vele verklikkers, informanten of ‘correspondenten’ ingeschakeld. Zij mochten alleen informeren; uitlokken van strafbare handelingen was hun verboden. In Amsterdam was het informantennetwerk van de schout Schravenwaard berucht. De prostituees kregen van hem gedetailleerde instructies om uit te vinden of een klant getrouwd of joods was.
Het verbod op joodse klanten
Een keur (een soort verordening) uit 1616 bepaalde dat joden niet met christenen mochten trouwen of seksuele omgang met hen hebben. In 1619 verklaarden de Staten dit tot een algemeen geldig verbod. Prostituees die joodse klanten bedienden werden zwaar gestraft. Zo werd ene Clara Hendriks hard aangepakt omdat ze haar eigen dochter ‘als hoer hield’ en bovendien nog joodse klanten bij haar aanbracht. Maar ook in de prostitutiewereld gold omgang met joodse klanten als een schande. Zij werden over het algemeen geweerd. De joden die in Amsterdam voor de rechter kwamen wegens hoerenlopen waren over het algemeen Sefardische joden van Portugese herkomst. Zij waren rijker dan andere joden en konden dus ‘composeren’. Volgens Van de Pol (1996) kwam het wel voor dat joodse mannen ‘gekamerde’ vrouwen als een soort maintenées hielden.
Een algeheel verbod
Toen de prostitutie in Amsterdam in 1578 geheel werd verboden, betekende dit dat ook ongetrouwde klanten strafbaar werden. Maar in de praktijk werden nog steeds alleen getrouwde en joodse mannen gestraft. Overspel was in de achttiende eeuw ook nog strafbaar maar in de praktijk werden alleen de organisatoren van prostitutie vervolgd. (Van de Pol, 1996) In Den Haag, zijn vooral in het laatste kwart van de achttiende eeuw, betrekkelijk veel klanten berecht. De mannen gaven als excuus dat ze dronken waren of dat ze verleid waren door een vrouw die zo hard geld nodig had dat ze zichzelf aanbood. Sommige mannen voerden aan dat ze te arm waren om te trouwen.
Ontmoediging van klanten
In de negentiende eeuw ging men over tot reglementering, die juist diende om de klanten te beschermen tegen geslachtsziekten. Maar in de tweede helft van de negentiende eeuw nam de tolerantie voor bordeelbezoek af en werden er pogingen in het werk gesteld klanten te ontmoedigen. Toen meende het Amsterdamse stadsbestuur bijvoorbeeld dit te kunnen bereiken door de ingangen helder te verlichten zodat klanten niet meer onopgemerkt naar binnen konden. Men veronderstelde dat de bordelen wegens gebrek aan klandizie de deuren zouden gaan sluiten. (Slobbe, 1937)
In deze periode deden, vooral christelijke groepen, pogingen de prostitutie te bestrijden. De strijd richtte zich vooral op de reglementering. De meest spraakmakende acties om klanten te ontmoedigen werden door de Middernachtszending gevoerd. Deze organisatie, in 1888 in Haarlem opgericht, bestond uit zeer praktisch ingestelde christelijke zendelingen. Zij postten bij bordelen om klanten te weerhouden er naar binnen te gaan. Deze zendelingen hadden het niet over strafbaarstelling maar wilden alleen de mannen van prostitueebezoek weerhouden. Dat werd ze overigens niet in dank afgenomen. Er werd veel geweld tegen hen gebruikt. Een dergelijk klantontmoedigingsproject is in 2009 ook weer opgestart op De Wallen door de christelijke organisatie Tot Heil des Volks. [i]
Regelmatig dient de discussie over klantcriminalisering zich weer aan. In gemeentelijke discussies kwam het af en toe in verband met tippelprostitutie naar voren. Lees verder.
Sietske Altink
Inhoud Artikel