Het ontstaan van privéhuizen is terug te voeren tot de jaren zeventig. Het privéhuis voorzag in de behoefte van klanten die een rustige, huiselijke omgeving zochten, maar ook goed sanitair apprecieerden. Een ander voordeel voor klanten zou zijn dat ze in een privéhuis anoniemer waren dan in clubs; de kans dat zij andere klanten troffen was uiterst klein.

In feite is een privéhuis een soort kleine club. Het is geen huis in de zin van woning; in de regel woont er niemand, althans niet in het deel waar het bedrijf wordt uitgeoefend. Het moet ook niet worden verward met ‘privé- ontvangst’ waarmee  tegenwoordig op vele internetsites wordt geadverteerd.

In tegenstelling tot clubs zijn  privéhuizen van buiten moeilijk als zodanig te herkennen. Het zijn meestal (luxe) woonhuizen waar slechts enkele

Een privéhuis in Rotterdam

sekswerkers werken. Ze opereren niet in het geniep en adverteren met hun bedrijfsnaam. Hoewel veel onderzoekers clubs en privéhuizen in één adem noemen, is de werkwijze in privéhuizen totaal anders dan in clubs. In privéhuizen wordt in de regel geen alcohol geschonken en is er geen bar.

Meestal zitten de sekswerkers in een gezamenlijke ruimte of in een huiskamer. Ze kijken meestal tv (gewone zenders) of zijn met een mobiel , tablet of een laptop in de weer. Wanneer er een klant komt houden de aanwezige sekswerkers er een voorstelrondje en de klant kiest een van hen, of vertrekt onverrichte zake. Een vrouw die er jarenlang had gewerkt: ‘Het was de stijl van, dit zijn de dames in hun vrije tijd, de een breit en de ander lost kruiswoordpuzzels op. En ik werd altijd de advocaat genoemd, ik zat altijd met papieren en paperassen. Zo van, dat is onze advocaat. En dan zei ik, laat je je niet afschrikken. Want ik ben hartstikke geil en supersexy’. (interview uit 1987)

Lucie van Mens beschreef in haar proefschrift over de bedrijfsvoering van prostitutiebedrijven in Rotterdam een exploitante die aan het eind van de jaren tachtig, begin jaren negentig een formule had bedacht voor het exploiteren van privéhuizen. [I]Mens van, 1992 Deze vrouw bezat een paar panden in het centrum.

In 1991 ben ik op gesprek geweest met een van de vrouwen die bij haar huurde. Onder het genot van een pitbull die vastbesloten was gedurende het hele gesprek bij mij op schoot te blijven zitten, vertelde de vrouw het volgende: ‘Die (bazin) heeft drie privéhuizen, aan de ‘s Gravendijkwal, de Schieweg en de Beukelsweg. Je betaalt je daggeld, net als achter het raam en je betaalt je advertenties. Ze komt ’s avonds gewoon haar geld ophalen, of ze komt niet, dan leg je het gewoon in het kastje neer. Kijk, dat vind ik een leuk systeem. Verder ouwehoert ze niet. In de meeste privéhuizen zit je op fifty-fifty. (SA: Moet de helft van wat de klant betaalt aan de exploitant worden afgedragen). Dit bevalt beter‘

In de jaren zeventig en tachtig konden sekswerkers en ondernemers gebruik maken van het feit dat er voor dit soort huizen geen regels waren. Privéhuizen hadden in tegenstelling tot clubs geen (horeca) vergunning nodig. [II]Mens van, 1992 Wanneer er sprake van overlast of andere misstanden was, greep de politie echter wel in. In een periode waarin Nederland overging van passief gedogen op actief gedogen, dat wil zeggen gedogen onder voorwaarden, probeerde men alleen de slechte bedrijven eruit te filteren. [III]Visser, 2000

Vanaf 2000 zijn ze wel aan regels, bijvoorbeeld op het gebied van hygiëne onderworpen. Uit een veldwerkverslag van De Rode Draad van 5 juni 2011:

De laatste ergernis was die over de brandweer. Hij had al het nodige geïnvesteerd in brandveiligheid, maar nu moest het plafond worden aangepast zodat de kabels 60 minuten lang niet door de brand zouden worden aangetast. Ook moest er een centrale knop komen waar hij op kon drukken als er brand was. Het kostenplaatje van deze aanpassingen zou rond de 15.000 euro zijn. Hij vond dat hij met brandblussers, de aanschaf van een branddeken en drie draadloze brandmelders op elke kamer al voldoende maatregelen had getroffen. (…)

 

Sietske Altink

Terug naar de inhoudsopgave van het boek

Bronnen

Noten

Noten
I, II Mens van, 1992
III Visser, 2000