‘Is het niet beter het bordeelverbod van 1911 ongedaan te maken?, vroeg de sociaal bewogen journalist Herman van Dijkhuizen zich in 1925 af. De prostitutie was namelijk na het instellen van het bordeelverbod niet verdwenen, maar had criminele vormen aangenomen. Dit had onder meer te maken met de wantoestanden in de volkshuisvesting, die eerder door politiecommissaris Voskuil waren gesignaleerd.

Huizen werden door souteneurs en prostituees als ‘roofholen’ gebruikt, zo bleek uit vele krantenberichten. Van Dijkhuizen ging, op verzoek van het

De Tweede Lombardstraat

socialistische blad Voorwaarts op onderzoek uit. Het resultaat was een juweeltje van onderzoeksjournalistiek. De eerste aflevering van zijn verslag was een kassucces. Straatverkopers en marktkooplui deden er goede zaken mee. [I]Kuilenburg, 1974

Van Dijkhuizen schreef dat vooral de Rotterdamse Tweede Lombardstraat het toneel van berovingen was. Hij had al ontdekt dat deze straat zich in een buurt bevond waar meer dan tien publieke huizen en roofholen (klappers) waren gevestigd.

Een klapper ontstond als volgt: een paar mannen palmden verhuurders van vervallen pakhuizen en zieltogende winkeltjes in en huurden de panden. Ze kwamen weldra met een rol behang op de proppen. Zo werden deuren die niet gezien mochten worden, bedekt met een behangetje. Vervolgens werden er mannen heen gelokt die daar beroofd werden.

De boevenbendes waren vooral op marktdagen actief. De pooiers spraken dan een man aan op een moment dat een ‘aardig meisje’ heel toevallig passeerde. Zo’n souteneur vertelde de niets vermoedende marktbezoeker dat het aardige meisje zijn nichtje was. Hij legde het contact en vervolgens gingen ze gedrieën iets drinken. De souteneur ontdekte na enige tijd dat hij plotseling weg moest en vroeg het slachtoffer in spe het meisje even thuis te brengen –  lees –  haar naar de klapper te vergezellen. Daar aangekomen, ging hij mee naar binnen, nauwlettend in de gaten gehouden door de criminelen. De bezoeker wist niet beter of hij bevond zich in één kleine kamer. De andere ruimte achter het behang kon hij niet zien. Hij besefte niet dat daar lieden zaten die via een gat in het behang in zijn jaszakken konden komen. Bij het weggaan merkte hij dat zijn portefeuille weg was. Hij kon niet aantonen dat de vrouw de portefeuille had gejat, want zij was niet uit zicht geweest.

Prostituees waren volgens Van Dijkhuizen vooral als ‘slavinnen van dergelijke meedoogenloze sujetten’ bij die berovingen betrokken. Veel van deze vrouwen waren immers door bedrog van mannen in het ‘leven’ gekomen. Niet zelden werden ze door de souteneur tot medeplichtigheid gedwongen. Dat bleek voor Van Dijkhuizen uit het feit dat ze vaak door een bezwarende verklaring af te leggen meewerkten aan het ‘opgaan’ van de man in ‘de pooiergevangenis’. Niettemin voerden sommige vrouwen zelfstandig de berovingen uit. Maar over het geheel genomen pikten de souteneurs het leeuwendeel van de winst van deze rooftochten in.

Dit soort praktijken kwamen niet alleen in de tot klappers omgebouwde pakhuizen voor maar ook in de gewone bordelen, die illegaal waren geworden. Voor de politie was dit moeilijk aan te pakken, want zodra de interesse van de politie was gewekt, verkaste men. De politie gaf hoog op van het zogeheten ‘verdrijvingssysteem’, waarbij ‘de meedoogenloze sujetten’ uit de woning of de buurt werden verdreven. In de praktijk betekende dit echter dat het probleem alleen maar werd verplaatst. Toch gebruikte de politie de gegevens van Van Dijkhuizen om de wantoestanden aan te pakken.

Van Dijkhuizen legde een deel van het probleem bij de eigenaren van krotwoningen en pakhuizen neer die werden verleid door de hoge huren die de souteneurs hun boden. Hij tekende ook een verhaal op uit de mond van een ‘onschuldige’ huisbaas die op stand woonde en een leegstaand bovenhuis te huur aanbood. Toen gebeurde het volgende:

Twee keurige heren, onder wie een leerhandelaar uit Den Haag, kwamen zich per auto als huurder melden. Als referentie gaven ze een andere ‘keurige’ heer op, die zoals achteraf bleek, ook in het complot zat. Bij toeval zag de politie echter de twee ‘niet zo keurige heren’ het pand binnengaan en nam contact met de eigenaar op. De verhuur was meteen van de baan. Van Dijkhuizen stelde de huisbazen ook verantwoordelijk voor een andere misstand. Rotterdamse publieke vrouwen woonden namelijk op kamers waarvoor ze veel te hoge huren moesten betalen. Ze zaten er ook min of meer gevangen. Van Dijkhuizen kwam in zo’n kamer terecht toen hij een vrouw in de buurt van de Meent vroeg of hij met haar mee mocht. Bij het huis aangekomen sprak het meisje kort met een man en nam de schrijver een verrotte trap  mee op naar een schamel gemeubileerd en stinkend kamertje. In dit hok van twee bij twee meter waar alleen ruimte was voor een tafeltje en waar een fonteintje met een kraan de enige voorziening was, werkten twee vrouwen. Op de bedstede lagen vodden. Het kamertje was afgetimmerd met een dun houten wandje.

Wanneer de vrouwen een klant hadden, moesten ze dat bij de eigenaar melden want hij ving geld voor iedere transactie. Ze dienden hem ook altijd vijftig cent vooruit te geven. Voor een heer met een dikke winterjas, een rijke klant dus, moest de vrouw al bij voorbaat extra dokken. Zo’n man werd al geacht minimaal 2, 50 te gaan betalen, waar 1,50 voor de kamerhuur vanaf ging. Wanneer de huurbaas inschatte dat een klant maar een gulden voor tien minuten ging betalen, mocht de vrouw hem niet langer dan die tien minuten binnen houden. De eigenaar hield alles op zijn horloge bij. Na tien minuten liet hij een gewicht tegen de deur knallen. Als de vrouw zich na het signaal niet snel genoeg meldde, moest ze hem weer extra betalen. Voor iedere vijf minuten langer moest de vrouw vijftig cent boete neertellen.

Heel vaak kon de vrouw haar klant niet binnen tien minuten bedienen, zodat ze zelf bij moest passen. Zij verdiende dan niets omdat de klant niet voor de extra tijd had betaald. Ze verdiende zo weinig dat zij wel moest gaan stelen. Bij een tweede vrouw kreeg de schrijver ook verhalen over grove uitbuiting te horen. In dat huis moesten de vrouwen de baas om verlof vragen als ze de straat uit wilden lopen. Wanneer ze dat deden bedroeg de boete soms tien gulden per dag. Iedere vrije dag moest vooruit worden betaald.

Van Dijkhuizen sprak een vrouw die door de eigenaar was mishandeld. De vrouw was gestraft omdat ze de boete van 10 gulden per dag voor afwezigheid niet wilde of kon betalen. En ze was wel vier dagen weg geweest! Zij had aangifte gedaan. Maar niemand durfde te getuigen. Uiteindelijk kwam het tot een rechtszaak waarin de eigenaar werd veroordeeld. Toen hij weer vrij was, zette hij zijn praktijken gewoon voort. Van Dijkhuizen maakte ook melding van seksueel misbruik van de vrouwen door de eigenaar.

Schuldslavernij

Van Dijkhuizen spoorde in de Lombardstraat een wantoestand op die wij schuldslavernij zouden noemen. Hij vernam bijvoorbeeld dat een vrouw 3 gulden per dag moest betalen. Daar kwam nog vijftig cent per week voor het beddengoed bij. De eigenaar bond de vrouwen aan hem door ze geld te lenen. Een vrouw vertelde Van Dijkhuizen dat ze naast de weekhuur van 21,50 nog schulden aan de eigenaar moest aflossen. Daarnaast was zij wekelijks 40 gulden kwijt voor alleen een dak boven haar hoofd. De kosten voor de kapper en het cafébezoek om klanten te ontmoeten, kwamen daar nog bij. Om dit alles te kunnen betalen moest ze per week wel 100 gulden verdienen.

Als de vrouwen de huur niet op het vastgestelde uur konden betalen, moesten ze weer geld lenen, tegen een rente van 50 cent per gulden, dus de helft. Daar kwam nog bij dat de eigenaar flessen drank kwam brengen die de vrouw niet had besteld maar toch moest betalen. Tevens verkocht hij tegen forse bedragenschoenen, pantoffels, ondergoed en handdoeken. In een gewone winkel waren die spullen immers alleen tegen contant geld te koop, wat de vrouwen niet hadden, dus lieten ze het maar door de baas op de rekening zetten. En daar werd weer rente over berekend. Bij een conflict over de hoogte van de rekening had de baas altijd gelijk, want bonnetjes kregen ze nooit.

De prostituees konden moeilijk weg. De baas en zijn vrouw, die vaak meerdere panden bezaten hielden hen via handlangers voortdurend in de gaten. Een vrouw vertelde dat haar vijftigjarige collega nooit weg zou kunnen komen met haar hoge huurschulden. Toen de vrouw van de baas bij deze vrouw binnenkwam, had ze net een pan bonen op de kachel staan. Dat wekte de toorn van de huurbazin op; ‘de huur niet betalen en dan de brutaliteit hebben een pan bonen op de kachel te plaatsen! Een andere vrouw verwoonde drie gulden per dag, maar als ze de huur niet voor vijf uur ’s middags had betaald, moest ze vijf gulden boete betalen.

Degenen die wel goed verdienden werden soms beroofd. Zo hoorde Van Dijkhuizen dat een vrouw het volgende was overkomen. Doordat ze ziek was geworden kon ze op het kantoortje van de verhuurder zoveel jenever krijgen als ze maar wilde. Terwijl ze haar roes uitsliep haalde de baas en zijn familie haar tasje leeg. Zij vormde overigens een uitzondering, in andere gevallen werden zieke vrouwen gewoon op straat gezet.

Soms gaf de eigenaar een lastige vrouw als dievegge bij de politie aan om haar maar kwijt te zijn. Wanneer de vrouwen zich verzetten, kregen ze ervan langs. Zo’n rebellie was vaak de oorzaak van de vele opstootjes in de straten tussen de Goudsesingel, de Hoogstraat en de Coolsingel.

In 1935 werden ‘buitenmannen’ (plattelanders) nog regelmatig beroofd in ‘slechte buurten’. Wel probeerde de politie er wat aan te doen. Zo observeerden op 24 oktober 1935 twee rechercheurs een rovershol aan de Tuinderstraat. Al snel zagen ze twee bij hen bekende vrouwen met een man naar binnen gaan. Op dat moment fietste een man die ook een bekende van de politie was door de straat. Hij fietste wat heen en weer en stopte op een gegeven moment om tegen het raam te tikken. Het raam ging open en een vrouw overhandigde hem iets. De politiemannen grepen de 42-jarige man. Binnen trof de politie twee vrouwen van 43 en 35 jaar aan. Het slachtoffer beweerde aanvankelijk bij hoog en bij laag niet beroofd te zijn. De meeste slachtoffers schaamden zich namelijk. Maar uiteindelijk gaf hij toe dat dit wel het geval was. De twee vrouwen probeerden hem nog met geld en sieraden om te kopen opdat hij zijn mond zou houden. Dat mocht niet baten, ze moesten toch naar het cachot. Ook in de beruchte buurt De Zijl werden wel eens roofzuchtige prostituees gepakt. [II]De Riet, 2016

Prostitutie vond toen ook plaats aan de Groenendaal en de Houttuin. De schrijver werd meegetroond naar een clandestiene nachtkroeg dat een bordeel

bleek te zijn. Er zouden ook veel publieke vrouwen in de Schiestraat zitten. De ogenschijnlijke nette arbeiderswoningen aldaar waren  eigendom van een winkelier. De vrouwen betaalden een lage huur maar moesten hoge afdrachten doen en woekerrentes betalen voor huurschulden en investeringen in kleding.  Het fijne ervan kwam Van Dijkhuizen niet te weten;  hij moest zich onder bedreigingen uit de voeten maken. Voor hem was het onderzoek niet ongevaarlijk mede doordat hij per ongeluk een foto van een bekende souteneur had genomen.

Vrouwen op zoek naar klanten.

In 1926 is Van Dijkhuizen gestorven. Hij hoefde het dus niet meer mee te maken dat het prachtige pand van Voorwaarts, dat door Berlage was ontworpen, in handen van de NSB viel. Het werd, net als de Tweede Lombardstraat, het onderwerp van het boekje van Van Dijkhuizen, door het bombardement vernield. Ook zijn andere ‘onderzoeksgebied’, de Schiedamsedijk zou het bombardement niet overleven.

Meer over de Dijk

Sietske Altink

Terug naar de inhoudsopgave van het boek

Noten

Noten
I Kuilenburg, 1974
II De Riet, 2016