Waar het bier en de jenever vloeiden
Wordt mijn oog geen druppel thans gewaar
Waar eenmaal de prostitutie bloeide
Komt geen hond, laat staan een mens klaar. (De niet- gekuiste versie).
Dat zong Drs P. na het bombardement van Rotterdam, waarbij een rosse buurt in één klap werd weggevaagd. De Schiedamsedijk of ‘De Dijk’ zoals die straat in de volksmond heette, moet op 14 mei 1940 en de dagen erna een verbijsterende aanblik hebben geboden. Op straat lagen verminkte mensen en lijken.
De bekende dancing De Cosmopoliet, waar de jazz in Rotterdam was geïntroduceerd, brandde… De sekswerkers probeerden geen klanten te vinden; zij hadden het te druk met het helpen van de gewonden. [I]Romer, 1983 Een abrupt einde aan een geschiedenis die in 1610 was begonnen.
Ontstaan
In 1610 werd de weg naar Schiedam bestraat. Welvarende burgers bouwden er hun huizen. Maar de komst van het armenhuis was een symptoom van de verpaupering waaraan in de loop van de 17de eeuw de buurt rond De Dijk ten prooi was gevallen. De zijstraten werden het terrein van brouwerijen en distilleerderijen.
De zeevaart kwam tot bloei, waardoor De Dijk een winkelstraat werd waar zeelieden tot laat in de avond hun inkopen konden doen. In de sloppen die op De Dijk uitkwamen, hadden de krotten ‘pothuizen’, een soort aanbouwsels waar schoenmakers, maar ook sekswerkers woonden. De laatsten zaten vooral in de Wijde Nieuwsteeg, niet ver van De Boompjes waar de varensgezellen aan wal kwamen.
Vlak voordat de Eerste Wereldoorlog uitbrak kwam er minder nadruk op de winkelnering te liggen. Engelse zeelui hadden minder in de winkels te besteden omdat hun gage niet meer in Nederland, maar in Engeland werd uitbetaald. Het werd een uitgaansbuurt.
De Dijk werd een uitgaansbuurt. Maar belangrijker voor de transformatie van De Dijk tot warme buurt was de sloop van de Zandstraatbuurt of ‘De Polder’ in 1911 om plaats te maken voor het nieuwe stadhuis en het postkantoor. Sekswerker- vluchtelingen uit Antwerpen streken er ook neer. Ontheemde exploitanten kochten op de Dijk (en op Katendrecht) panden op. Een zekere Marcus, verhuurder van peeskamertjes in de Zandstraatbuurt, kocht aan de Dijk voor 16.000 gulden een groot gebouw. Hij timmerde werkkamertjes op de bovenverdieping die hij voor 10-16 gulden per week verhuurde, wat hem 8000 gulden per jaar opleverde. (Troost, 2008, p. 7)
Voordien waren er op De Dijk maar tien á twaalf cafés en één dancing: de Cosmopoliet, ofwel de Cos. Na de komst van de negotie uit de Zandstraat waren die aantallen gestegen tot 85 cafés en 4 dancings. En daar waren de vele logementen niet bijgeteld. Het lijkt heel wat, maar veel van die cafés/ bordelen waren eigenlijk openbare woonkamers. ‘En als pa niet thuis was, ging de zeeman met ma naar de achterkamer’, aldus Freek Homan, opbouwwerker. [II]Elsevier, no. 37, 12-9-2015
De Dijk zelf bood niet voldoende ruimte voor al dit vertier en al snel week men uit naar de straten en stegen eromheen ofwel ‘scheuren’, zoals die in het Rotterdams heetten. Zo’n ‘scheur’ was de Zevenhuissteeg, die van zeelieden de bijnaam Suezkanaal kreeg. Daar woonde een sekserker, bijgenaamd ‘de koningin van Suez’.
De cafés
Tot 1920 moesten de gordijnen van cafés zodanig worden gedrapeerd dat de recherche de bezoekers kon bespieden. (Troost 1993) De journalist Brusse beschreef een kleine kroeg in de Zwijnensteeg:
Er is een glazen deurtje met felkleurige vlaggen. Het was een klein kroegje met luidruchtige meiden. ‘‘Het is er dieper dan de grond gelegen, schemerdonker, met lichtglim in spiegel en flesschen en koper in ’t buffet, waar als een plant in te kleinen pot, de dikke waardin instak, ’t logge bovenlijf, en ’t groote hoofd met haren-berg op de vette armen gerust, paf neergezakt op de toonbank. En daarachter zwarte donkerte van een kamertje tusschen geniepig op een kiertje hangende gordijnen. Ze omhelsden ons en legden hun warme hoofden op onze schouders, de meiden; omringden ons dicht, en drukten ons neer om een tafeltje, allemaal tegelijk drank voor ons bestellend, en ’t zoet bedelend voor zichzelf, met spontane knepen en slagen van liefde.” (geciteerd in Romer, 1983, p.41)
De Dijk had te lijden onder de crisistijd door huurverhogingen en duurdere elektriciteit. Verlichting in de bars was al te duur. De vrouwen verdienden bijna niets. Ze hadden geen geld voor schoenen en stonden op kousenvoeten klanten te werven. (Romer, 1983)
De regels
Voor de crisis was het straatleven de belangrijkste bron van ontspanning. Soms huurde een dronken zeeman een koetsje, regelde een accordeonist en maakte tot groot vermaak van een ieder een rijtoertje met een paar vrouwen. In de jaren twintig was het uitgaansleven op De Dijk niet erg aan regels gebonden.
Dat veranderde toen politieman J.C. van der Weele tot chef drankwet werd benoemd. Hij bepaalde dat in cafés en restaurants alleen nog op tokkelinstrumenten, piano of strijkinstrumenten muziek mocht worden gemaakt. Blaasinstrumenten, slagwerk en accordeons werden verboden. Hij trok soms zonder een waarschuwing de vergunning in. (Kaal, 2005)
In 1935 moesten trektafels (gokautomaten) uit de cafés verdwijnen.Cafés met muziek mochten geen bediening voor de tapkast hebben. In de jaren dertig mocht men niet in de cafés staan, alleen maar aan tafeltjes zitten. Cafés met minder dan 60 m2 oppervlakte kregen geen muziekvergunning. Sommige accordeonisten traden illegaal op in de cafés. Woutje de Harmonicaspeler zorgde voor de illegale muziek. Hij stond altijd op één been, omdat hij met het andere de deur op een kier hield, zodat hij snel weg kon komen. (Troost, 2008) Men had slimme alarmsystemen om te waarschuwen dat de politie eraan kwam.
De vrouwen
De sekswerkers zochten hun klanten meestal in de cafés en sloten vaak een deal met de exploitant. Ze bewogen mannen ertoe dure drankjes voor hen te bestellen, waar de exploitant weer baat bij had. Het gelegenheid geven tot prostitutie was verboden maar dat viel moeilijk te handhaven.
Er deden de wildste getallen de ronde over het aantal prostituees op De Dijk, van 3000 [III]Rozendaal, Simon (2011) De winkel van mijn vader: een koopman op Katendrecht, Atlas Contact tot enkele honderden (Romer, 1983) Het is echter wel een feit dat Rotterdam in de negentiende en een deel van de twintigste eeuw relatief veel prostitutie kende. De aanwezigheid van de haven was daar debet aan, maar het werd ook door het ‘beleid’ in de hand gewerkt. Cafés moesten al om twaalf uur dicht zijn; bordelen’ mochten dan nog een uur open blijven. Officieel werden sekswerkers krachtens een ‘dansverordening’ uit de danslokalen geweerd. Een Rotterdamse politiecommissaris wilde echter in de jaren twintig juist wel prostituees in de dansgelegenheden op De Dijk toelaten om te voorkomen dat die zaken ‘te net’ werden, zodat ook ‘gewone vrouwen’ erheen konden.
De vrouwen stonden bekend als Ant de Lap en Fien de Pruik uit de Bellengang (de steeg van de brouwerijen) en Acrobaatje uit de Zwijnensteeg. Fien de Pruik kreeg haar bijnaam toen een grappenmaker haar hoed van haar hoofd trok en op straat gooide.
Andere bekende vrouwen van plezier: Bredase Bet, Mokumse Bet, Zwarte Jopie, Blonde Mien, Nachtvlindertje, Belgische Kitty, Anna Wratje, Suikerdotje, Blanke Mien, Zwarte Jopie, Tielse Cor, Aal de Hondekop en Miss Pancake die altijd met een beige baret op haar kop liep. Aan de sjieke hoer Kouwe Kip (Truus) is een lied gewijd. (Troost, 1993) Bredase Marie werd gemainteneerd door advocaat Alex. Zij maakte nogal eens schulden in cafés. Deze meester Alex betaalde die dan wel voor haar af.
Ze woonden soms alleen, maar ook wel met een man. De meeste sekswerkers kwamen uit Brabant en Zeeland, een enkeling uit Amsterdam of Den Haag.
Criminaliteit van vrouwen
De rivaliteit tussen de vrouwen leidde nogal eens tot vechtpartijen. Soms moesten agenten bij dames posten die minderjarigen hadden ontvangen of iemand hadden beroofd. (Troost, 2002)
De meisjes troonden matrozen mee naar juwelierszaken en lieten ze sieraden voor hen kopen. Die verkochten ze voor een lagere prijs terug aan de juwelier wanneer de matroos weg was. Zo werd eenzelfde ring een paar keer gekocht en verkocht. (Troost 2008)
Op een goede dag in 1930 vroeg een zeer gulle klant in een drankwinkeltje om wat damesgezelschap, wat rap geregeld kon worden. Blonde Mien nam hem mee naar haar kamertje en liet hem de15 gulden voor het logies vooraf betalen. Toen hij wakker werd merkte hij dat de deur vanaf de buitenkant was afgesloten en dat bijna al zijn geld was verdwenen. Hij wilde geen aangifte doen, met reden, want later werd hij in Schiedam gepakt, waar bleek dat hij het geld zelf ook had gestolen. (Troost, 2008, pp 70,71)
Criminaliteit tegen vrouwen
Blonde Mien werd later vermoord boven café Hilda. Mien was alcoholist, de moordenaar een lustmoordenaar. Hij is gepakt dankzij een wasknijper die hij bij de Hema had gekocht. Daardoor was hij traceerbaar. (Troost, 2008)
Op Willy Dobber, een andere publieke vrouw is een aanslag gepleegd. Een Argentijn had haar geld gegeven zodat zij niet meer op straat hoefde te werken. Toen ze dacht dat zijn schip was vertrokken, ging zij naar een ander. Maar het schip van de Argentijn kon niet uitvaren dus kwam hij terug en betrapte haar.
Een sekswerker, de dochter van cafébaas Koos Wels is ook vermoord. Het café van Wels was een van de cafés waar prostituees niet naar binnen mochten. (Troost, 2008)
Pooiers
De meeste prostituees kwamen uit de provincie. Dat gold voor Dientje en Ditje, die van hun man een kort jekkie moesten dragen. Volgens een caféhoudster mochten ze als ze buiten in de kou werkten, niet eens in het café een warme kop koffie komen drinken.
Souteneurschap was verboden, daarom deden de pooiers zich voor als kooplui en hadden altijd een handeltje in huis. Ze reden ook allemaal motor. De politie klaagde dat ze die mannen niet naar de gevangenis konden sturen omdat de vrouwen geen aangifte wilden of durfden doen. Die mannen zouden dan na anderhalf jaar weer vrijkomen. Volgens Troost (2008) waren de pooiers aan de Dijk niet zo dominant aanwezig als dat in Amsterdam het geval was. Het bekende gezegde: ‘Hallo juffie, wil je van mij een bontjas, een paar oorbellen en honderd meter straat’ zou in Rotterdam alleen maar als een grappige opmerking worden opgevat.
Sommige praktijken op De Dijk zouden wij nu als mensenhandel bestempelen. Zo zette cafébaas Rooie Dorus personeelsadvertenties in degelijke Rotterdamse kranten voor vrouwelijke hulpen uit de provincie, die hij als ze toehapten de prostitutie in manoeuvreerde.
Op De Dijk waren ook vrouwelijke ronselaars actief. Ze stonden bekend als ‘gevaarlijke tantes’. Ze richtten zich bijvoorbeeld op jonge fabrieksmeisjes die op zaterdag vertier kwamen zoeken. Dan kwam bijvoorbeeld ene tante Trees bij zo’n meisje zitten. De zaterdagen daarop papte tante Trees nog meer met haar aan. (Troost 2008, p38)Tante Trees ging vervolgens met haar wat leuke kleding kopen en schoot ook het geld voor de kapper voor. ‘Maak je maar geen zorgen over het geld. Ik maak een lekker hoertje van je.’ (Troost, 2008, een niet nader gespecificeerd interview, geciteerd op 39).
Bij pooier Kamstra trof de politie tijdens een inval een boekje aan met namen van hoeren en hun souteneurs. Hoewel de poiitie ook cocaïne bij hem had gevonden, werd hij alleen als souteneur veroordeeld. Aan cocaïnehandel tilde de politie toen niet zo zwaar. Hij verkocht het vooral aan hoeren en aan zeelieden in de zeemanshuizen. (Mulder 2014) Op de Schiedamsedijk was in café Het Roode Front en Lichtenholz cocaïne te koop. (Mulder, 2014, p 17).
Politie
Er waren veel knokpartijen op De Dijk. Gearresteerde kerels werden soms op een handwagen gezet. Noren waren beruchte vechtersbazen. Ze wekten afgunst op want ze hadden veel geld en waren daarom gewild bij de vrouwen.
De politie moest die boel in het gareel houden. Politiemannen werden geselecteerd op hun potige verschijning. Hoofdinspecteur Kok noemde ze ‘de kozakken’. Individuele politiemannen hadden ook bijnamen ’t Zwanenekkie, Lange Frans, Pipneusje en Pinkie. De laatste had in de strijd twee kootjes van zijn pink verloren. Bij distilleerderij Van Dulken Wijland aan de Baan haalden agenten schielijk een gratis neutje.
Het politiebureau dat voor De Dijk verantwoordelijk was, was gevestigd aan de Groote Pauwensteeg. Als het hommeles was, stapte de politie op tram 7 die op De Dijk uitkwam. Trambestuurders wisten dat ze soms moesten stoppen zodat politiemannen op het balkon konden klimmen. (Troost, 2002)
De agenten werden slecht betaald en hun bureau aan de Groote Pauwensteeg was niet bepaald goed toegerust. De cellen, zoals de ‘soppencel’ voor dronkaards waren er beroerd aan toe; het stonk er en er was veel lawaai.
De politie kreeg veel te incasseren. Op een dag verscheen ene Arie op De Dijk die beweerde de schrik van Katendrecht te zijn. Hij oefende inderdaad een ware terreur uit. Agent Pietje, werd erop af gestuurd. Arie zei tegen hem: ‘Zo kleintje, weet je moeder dat je nog zo laat op straat bent? Pap opeten en naar bed’. (Troost, 2002 p. 4)
Acrobaatje had het niet zo op de politie. Ze werd soms dronken en wel door cafébezoekers afgevoerd naar haar woninkje in de Zwijnensteeg. Ze zou regelmatig naar de politie hebben geroepen: “Kom maar op, zo’n smeris als jij kook ik in de soep “ Acrobaatje is in de Leuvehaven verdronken. De Amerikaanse marine had een eigen scheepspolitie, tot groot chagrijn van de Rotterdamse politie.
Ooit ontstond er grote opschudding over een vermeend spook dat op De Dijk domicilie had gekozen. Maar het enige dat nog rondwaart is een bijna vergeten geschiedenis…
Sietske Altink
Terug naar de inhoudsopgave van het boek
Lees over dezelfde periode: Rotterdamsche Roofholen
en een deel van de artikelreeks over Katendrecht
Noten
Inhoud Artikel