De naam Cattendrecht duikt voor het eerst op in 1199, de oorsprong is onbekend. Ooit was Katendrecht een rustiek dorpje, waar welgestelden een lommerrijk onderkomen vonden. In 1793 stonden er 51 huizen en één kerk. Er was een tolhuis en er waren drie herbergen: De Gouden Koetswagen, Het Zwarte Paard en Het Wapen van Antwerp. Het was een rustplaats en overstapplaats voor vervoer per rijtuig op de route Amsterdam- Antwerpen. Deze functie verdween ten gunste van de komst van het spoor en de Willemsbrug.
Tot het voltooien van die brug (1878) was het pontje van vitaal belang voor het vervoer van en naar het schiereiland. Dit pontje met de toepasselijke naam Heen en Weer is tot 1968 in de vaart gebleven. Het dorpje, een ambachtsheerlijkheid, groeide snel. In 1860 woonden er langs één straat en een grindweg 1005 mensen in 225 huizen.
In de negentiende eeuw bedachten Rotterdamse bestuurders dat er meer havens gebouwd moesten worden. Teneinde dit te kunnen realiseren moest het dorp Katendrecht maar van de kaart worden geveegd. 700 woningen werden gesloopt en zo’n 3000 bewoners moesten elders een heenkomen zoeken. In die periode nam de Rotterdamse bevolking enorm toe doordat voormalige landarbeiders uit bijvoorbeeld Brabant, berooid geraakt door de grote landbouwcrisis in de negentiende eeuw en andere migranten uit de provincie, werk in de havens gingen zoeken. Ze leidden een onzeker bestaan als losse arbeidskrachten en dagloners.
Bij de havens werd rond 1900 weer een nieuwe wijk aangelegd, met veel licht en aandacht voor de volksgezondheid. Dus zonder ‘donkere sloppen en stegen’ en stinkend grachtenwater maar wel met goedkope huizen. Dat streven naar gezond wonen werd echter tenietgedaan door de ertsoverslag die rond de wijk aanwezig was.
Het lukte het niet goed om alleen ‘nette havenarbeiders’ te huisvesten in deze ‘nieuwe wijk’ die al snel De Kaap ging heten. Vooral gezinnen die niet aan de normen voor ‘nette’ bewoning voldeden werden er geplaatst. Men had al een registratiesysteem ontwikkeld voor het herhuisvestingsbeleid. De in 1931 opgerichte Dienst Stadsontwikkeling speelde een rol in het naar De Kaap manoeuvreren van lieden met slecht levensgedrag. Behalve asociale gezinnen moesten sekswerkers uit de inmiddels afgebroken Zandstraatbuurt- tot 1910 hoerenbuurt- er ook worden ondergebracht.
In 1904 had Katendrecht al een reputatie van boevennest. Tien jaar later werden er rapporten geschreven over Katendrecht als een buurt vol sociale ontreddering waar ‘de onderlaag van de (ongeschoolde) arbeidersbevolking’ zich mengde met alcoholisten en de ‘doortrekkende bevolking’ van vooral sekswerkers en zeelieden. Passagierende zeelieden werden na de Eerste Wereldoorlog, waardoor er minder scheepvaart was, als een probleem gezien.
In het begin van de twintigste eeuw had zich nog een groep op de Kaap gevestigd: de Chinezen. De afwezigheid van vrouwen in die groeiende gemeenschap baarde de autoriteiten zorgen. Katendechtse vrouwen zouden daardoor gevaar lopen. Dit probleem werd opgelost door vrouwen die niet in keurige gezinnen woonden aldaar woningen toe te wijzen.
De sekswerkers
Katendrecht kon een vrijplaats voor prostitutie worden doordat de politie en medici daarop hadden aangedrongen. Ze wilden dat alle verboden die Rotterdam in de jaren 1910 -1914 tegen prostitutie had uitgevaardigd niet op De Kaap werden gehandhaafd. De politie was bang dat de clandestiene prostitutie zich door de hele stad zou gaan verspreiden. Artsen wilden het concentreren om de geslachtsziekten beter onder controle te kunnen houden. Een paar jaar na de sloop van de Zandstraatbuurt zag de politie de Schiedamse Dijk en Katendrecht als de belangrijkste rosse buurten. Katendrecht was daarvoor zeer geschikt. Er was een infrastructuur van cafés, danshuizen en zeemanshotels. Er was maar één toegangsweg die in geval van problemen gemakkelijk door de politie kon worden afgesloten. De klanten konden er anoniem zijn en het lag op de route van zeelieden. Roeiers brachten zeelieden van de schepen naar De Kaap en weer terug. Later hadden kleine Spido motorboten deze taak overgenomen.
In 1910 werkten er volgens de chef zedenpolitie Voskuyl ongeveer 1500 sekswerkers op De Kaap. In 1925 waren het er ongeveer 4000. Bewoners verhuurden voor veel geld aan sekswerkers die deel van het huishouden waren gaan uitmaken.
In die jaren was er vooral prostitutie in de kroegen aan de Delistraat.Sekswerkers hadden mits ze tot drankgebruik aanzetten, gratis toegang tot danszalen als Walhalla en Neutraal.
In de jaren twintig bracht de onderzoeksjournalist Dijkhuizen er verslag over uit. Hij constateerde dat de vrouwen op Katendrecht – in tegenstelling tot in het andere prostitutiecentrum, de Schiedamse Dijk- met collega’s woonden en zelfstandig werkten. Pooiers waren er volgens hem nauwelijks te bekennen.
Vlak voor de Tweede Wereldoorlog waren er een stuk of twaalf gelegenheden voor prostitutie op Katendrecht. Volgens de oude Katendrechter Dolf Henkes werkten er toen zo’n 20 vrouwen.
Over deze periode doen veel nostalgische verhalen – nostalgie valt te herkennen aan het overvloedig noemen van bijnamen – de ronde. Zo stond Nel de Vloek bekend om haar grof taalgebruik. Marietje Hoelala riep altijd ‘hoelala’ als haar klanten vertrokken. Maria Zamora had veel Scandinavische klanten waardoor ze zich een Noors accent had aangemeten. Een sekswerker uit Delft werd Delfts Blauw genoemd. Andere vrouwen werden Boereneel, Bets de Bult en Staande Klok genoemd. ‘Het Oude Renpaard’ was een vrouw die altijd jachtig de straat opliep, en ‘Het Jonge Renpaard’ was haar dochter. ‘Heerebootsman’ deed het alleen met ‘heeren’. Marie de Bril, stond bekend als ‘klassehoer’. Een ander figuur uit de jaren twintig was Bet zonder Kont. Naast beroeps waren er ‘chocolatiers’, vrouwen die een beetje in de prostitutie bijverdienden. Enkele huisvrouwen namen zeelui mee naar huis om ‘ze te bewassen’, dat wil zeggen de was voor hen te doen.
Ome Japie zette een weegschaal bij de ingang van de kroeg en woog voor een klein bedragje de bezoekers. Zeelieden kochten van Chocolade Henkie chocolade voor de vrouwen. Zij verkochten die dozen tegen de helft van de prijs weer aan Henkie terug zodat ze daar ook nog wat aan verdienden. Heel gezellig, maar er waren ook regelmatig vechtpartijen.
De orde werd in de jaren twintig door enkele agenten gehandhaafd: Waterkip, Pond Appeltjes en Pierre de Pantalon. De laatste heette gewoon Piet van de Broek maar hij zag er altijd zo deftig uit. Waterkip kreeg zijn bijnaam doordat hij in het water viel toen hij zwemmende jongens wilde betrappen. Volgens de overlevering sprak hij ook Chinees. Pond Appeltjes dankte zijn bijnaam aan zijn blozende wangen. Een andere agent had met giften van sekswerkers geld voor een orgeltje voor de kerkzaal bijeen gebracht.
De oorlog
Na de oorlog nam de prostitutie op Katendrecht flink toe. Er kwam meer vraag naar rendez-vous gelegenheden. Daardoor stegen de huurprijzen voor kamers en zolders sterk. Uit de verhalen krijgt men de indruk dat vlak na de oorlog de prostitutie gemoedelijker was dan later het geval was. De vrouwen namen zich in acht als de kinderen buiten speelden en stuurden hele jonge klanten naar huis. Nieuwsgierige kinderen kregen thuis te horen dat de overbuurvrouw zulke lekkere koffie schonk en daarom zoveel visite kreeg.
Antje Schilder vertelde in 1989 in het Limburgs Dagblad dat ze in de jaren vijftig naar De Kaap was gekomen. Ze was ongehuwde moeder en mocht van een officier van justitie niet meer met haar veroordeelde man samenwonen. Ze stond voor de kroegen te vigileren om een nachtbink (klant voor een hele nacht) te zoeken.
Die sloeg je aan voor 40 gulden. Een nummertje voordat hij ging slapen en een als hij wakker werd. De bazin, Tante Toos, sliep boven en lette op. Vroeger ging ze voor een tante snoepjes kopen in een apotheek. Dat bleken condooms te zijn.
In 1956 kocht ze voor 13.000 gulden twee ‘hoerenkasten’. Ze werd later eigenaresse van de Melody Bar. Ze verzorgde vaak een paar maanden lang de baby’s van de vrouwen. Maar de politie haalde die kinderen weer bij haar weg.
Begin jaren zestig begon de situatie op De Kaap te veranderen. De zeelui bleven grotendeels weg. In de havens was men namelijk van stukgoed- op containeroverslag overgegaan. Dit vereiste diepere wateren, de schepen kwamen niet meer dicht bij de wal; zeelui hadden nog amper gelegenheid om te passagieren omdat hun schip te ver weg lag. Het bleef bovendien hooguit twee dagen liggen. Tevens hadden containerschepen minder bemanning dan bij stukgoedvervoer het geval was. De havenbedrijven werden geautomatiseerd en de werkers draaiden volcontinudiensten. De zeeman met een schatje in ieder stadje verdween steeds verder naar de achtergrond. De gastarbeiders, destijds vaak mannen zonder vrouwen, vormden de nieuwe klandizie van de prostituees.
Het ging goed tot er randfiguren uit Den Haag, Brabant en Amsterdam voor weinig geld huizen gingen opkopen. Exploitanten zouden Den Haag hebben verlaten wegens het strenge politiebeleid aldaar. Berucht werd de Brabander Van Oostenbrugge die halverwege de jaren zestig de panden van NV De Maasstad, een handelaar in onroerend goed kocht. Die huisjes waren onbewoonbaar en rijp voor de sloop. Hij investeerde een ton om ze voor ‘bewoning door sekswerkers’ geschikt te maken.
Die aankoop ging niet altijd zonder slag of stoot, getuige het onderstaande fragment uit een brief.
1974 Mijnheer,
Als nieuwe eigenaar van het pand waarin u momenteel woonachtig bent, deel ik u mede, dat ik u met ingang van 2 november (brief gedateerd op 28 oktober) de huur opzeg. Het perceel dient op 9 november e.k. door u verlaten te zijn en bezemschoon te worden opgeleverd.’ Deze bewoner had maar twee dagen om een andere woning te zoeken.
Pooiers vochten om de titel Koning van de Kaap. De bijnamen verdwenen en sekswerkers beconcurreerden elkaar hevig. De mobiliteit onder sekswerkers was toegenomen en er kwamen ook vrouwen uit andere steden werken. Halverwege de jaren zestig kwamen er massaal sekswerkers uit Amsterdam, Den Haag en Brabant naar De Kaap. Zij hadden geen binding met de buurt.
Sekswerkers hielden geen rekening meer met spelende kinderen, althans zo ging het verhaal. Vrouwen werden grover wanneer klanten hen voorbijliepen. Ze kregen dan bijvoorbeeld ‘ga je opoe neuken’ toegevoegd.
Zij woonden er niet meer maar werkten in ploegendiensten.De ploegendienst hield in dat ramen per dagdeel werden verhuurd; de sekswerkers woonden niet meer op de werkplek. De dagploeg ging met de trein naar huis om op tijd te zijn om naar bijvoorbeeld Peyton Place – de eerste soap op de Nederlandse tv – te kijken.
Sekswerkers gingen steeds vaker voor eigen rekening werken, wilden parttime werken en maakten onderscheid tussen werk en privé. De vrouwen regelden zelf hun werkplek. Dit alles betekende wel dat ze minder contact met de buurtbewoners hadden. Die klaagden dan weer dat sekswerkers allerlei gedragscodes die enkele decennia daarvoor waren ontstaan, doorbraken. Sekswerkers accepteerden het bijvoorbeeld niet meer dat buurtkinderen voor hun raam speelden.
Individuele pooiers werden naar de achtergrond gedrongen. Eind jaren zestig, begin jaren zeventig werden sekswerkers minder afhankelijk van deze ‘faciliteerders’ en gingen onafhankelijker van hen werken. In de woorden van een sekswerker:
Hoerenbazen en pooiers, dat zijn pas mensen.
Bolle buiken, dikke pensen.
Van werken willen ze niet weten.
Maar van de muts blijven ze vreten.
Bewoners, de media en politici bleven de exploitanten – geheel tegen de zin van betrokkenen- tot ver in de jaren tachtig souteneurs noemen. Ten onrechte. De term ‘souteneur’ is een synoniem voor ‘pooier’ en veronderstelt dat er een emotionele (liefdes) band is tussen een man en een of meer vrouwen. Maar het fenomeen van een souteneur ‘met een hele stal’ was al in de jaren zeventig in Nederland zo goed als uitgestorven. De relatie tussen de verhuurder en de sekswerker was veel zakelijker geworden. Het feit dat souteneurs een onjuiste benaming voor exploitanten is betekent, echter niet dat zij de meest prettige zakenpartners waren. Ze lapten alle regels aan hun laars en negeerden sluitingsbevelen. En in het geval van Katendrecht schrokken ze ook niet terug voor brandstichting en dreigen met geweld.
Er ontstond daarnaast een nieuw soort bedrijvigheid: clubs en seksbioscopen. Seksbioscoopjes waren een nieuwigheid. In 1971 waren er al zes op De Kaap. De toename van het autoverkeer, de bioscoopjes, de steeds opzichtiger wordende verlichting en de 24 uurs economie- leidden tot veel klachten over overlast. Tegen deze achtergrond speelt wat op deze site De Maasstad- operette is genoemd.
Sietske Altink
Terug naar de inhoudsopgave van het boek
Lees de andere artikelen in deze reeks
De achtergrond
Een carnavaleske inhoudsopgave
Katendrecht
- Katendrecht: een depot van beleefde Chinezen met tijdelijke liefdes
- Dit artikel
- Bewoners versus Het Leven
- De strijd tussen bewoners en de prostitutiewereld ontbrandt (letterlijk)
- Over een glazenwasser, caféhouders en kaartavondjes voor bejaarden
- Bordeelsluiting, een heidens karwei
- ‘Niet tegen maar langs de wet’.
Het Eroscentrum
- Het Eroscentrum, waaro, hiero of daaro?
- De Wijn- en Trijnhaven
- Het Poortgebouw ofwel Fuckingham Palace
- Bordeelboten, prostitutie tussen de wal en het schip
- De Keileweg: een erotisch luchtkasteel op een desolate vlakte
- De gemeente vraagt criminelen een monopoliepositie in te nemen in de prostitutiewereld
Achteraf
- Oeps, vergeten te vragen wat sekswerkers van al dit moois vonden
- Het Rotterdamse prostitutiebeleid in de jaren 70 en 80: een catalogus van blunders
Een opmerking over bronnen. Voor deze artikelenreeks zijn veel krantenartikelen gebruikt. De leesbaarheid zou zeer worden aangetast als die steeds in een notenapparaat moesten worden opgenomen. Daarom zijn de bronnen voor al deze artikelen in een aparte file vermeld die hier te downloaden is.
Overige bronnen
Inhoud Artikel