Kaart van Rotterdam met plekken voor het Eroscentrum. Bron Hazewinkel.

In 1973 verklaarde – toen nog raadslid- Mentink met grote stelligheid dat burgemeester Thomassen niet strafbaar zou zijn als de gemeente een Eroscentrum zou stichten. Een hoogleraar, ene Christiaanse had echter op de tv gezegd dat dit wel het geval was. Maar volgens Mentink had deze professor tegen hem toegegeven dat hij het Wetboek van Strafrecht verkeerd had geïnterpreteerd.

Burgemeester Thomassen waarschuwde als een van de weinige Rotterdamse politici dat een actieve bemoeienis met Eroscentra problemen zou opleveren met artikel 250 bis, Wetboek van Strafrecht, ofwel het bordeelverbod. Tot dezelfde conclusie kwamen professor Hulsman en een groep studenten die op verzoek van de gemeente het plan voor een Eroscentrum hadden bestudeerd.

Totdat de opheffing van het bordeelverbod een feit was, kon de gemeente geen actieve rol spelen!  Zij zou namelijk in dat geval de wet overtreden. Dit kreeg Rotterdam keer op keer te horen vanuit het ministerie en van de rechter. De Rotterdamse bestuurders beschouwden dit als een kleinigheid en gingen ervan uit dat Den Haag deze hindernis spoedig zou wegwerken.

Van Agt en het bordeelverbod

Vanuit Rotterdam kwam er een flinke lobby op gang om Minister van Justitie Van Agt te bewegen het bordeelverbod te schrappen. En indien dit niet gebeurde, moest Van Agt de gemeente Rotterdam maar toestemming geven om het bordeelverbod te overtreden. Dat vroeg Rotterdam in 1975, maar kreeg weer te horen dat een gemeente geen rol mocht spelen in de exploitatie van een Eroscentrum.

Katendrechtse bewoners hadden bij de woning van Van Agt gedemonstreerd en een gesprek met hem gekregen. Maar niemand kreeg te horen wat Van Agt bij die gelegenheid precies had gezegd. Als antwoord op Kamervragen over dit gesprek liet hij weten geen haast te gaan maken met de wijziging van 250 bis, het bordeelverbod. Hij zou daarna vaag blijven; af en toe kwam er een raadselachtig commentaar uit zijn mond zoals in 1975: ‘Het kan soms zo uitkomen dat de gemeente verhuurder wordt van een perceel waar rare dingen gebeuren.’

In 1975 beweerde wethouder Van der Have van Van Agt toestemming te hebben gekregen om de prostitutie te verplaatsen. Maar die opmerking kwam de wethouder op een berisping te staan. Van Agt liet de gemeente weten dat hij tijdens het gesprek op 18 juni met Van der Have niets had toegezegd over de verplaatsing van de prostitutie naar de Wijnhaven (Het Witte Huis). Van Agt: ‘Van beide kanten had dit gesprek een oriënterend karakter. Het is voorbarig om nu al enig oordeel aan de plannen te verbinden’. Van Agt verklaarde dat hij alleen toestemming had gegeven openbaar te maken dat hij niet bij voorbaat afwijzend stond tegen de plannen maar dat die nog moesten worden uitgewerkt. Hij had alleen beloofd dat hij de minister van Binnenlandse Zaken over het gesprek zou inlichten. In 1973 had hij zich al bereid verklaard de klachten voor te leggen aan de commissie zedelijkheidswetgeving, ofwel de commissie Melai. Van Agt was kennelijk geen groot voorstander van een Eroscentrum en had het in navolging van de commissie Melai ‘de symbolische armzaligheid van het in beton en staal geconcentreerde liefdesbedrijf’ genoemd.

In 1977 kwam deze commissie met een interim-rapport over prostitutiewetgeving. De commissie oordeelde kritisch over een Eroscentrum. Ze maakte zich zorgen over de grote bedragen die met zo’n Eroscentrum waren gemoeid. Bovendien meende de commissie dat de prostitutie in al haar veelvormigheid niet in een Eroscentrum zou passen. En het zou moeilijk zijn een locatie te vinden waar een klant niet onmiddellijk als zodanig werd geïdentificeerd. De commissie stond echter welwillend tegenover de gedachte sociale bordelen te stichten. Maar ze maakte ook een kanttekening: ‘De verlaging die zij (prostituee) ondergaat door haar beroepsuitoefening, de uitbuiting die daarmee gepaard gaat en de criminele randaspecten veranderen niet als de gemeente als ‘huisbaas’ gaat optreden.’ De commissie vond het tevens niet verstandig om 250 bis, het bordeelverbod te schrappen omdat dit artikel kon worden gebruikt om prostitutie van zeer jeugdige mensen te voorkomen.

In 1978 belandde de afschaffing van 250 bis bij Van Agt in het bakje ‘heden’. Zoals later bekend is geworden archiveerde hij daar alle hem onwelgevallige zaken In 1984 zei wethouder Linthorst over het Rotterdamse prostitutiebeleid: ‘We roeien met de juridische middelen die we hebben. We gaan niet tegen de wet in, maar langs de wet.’

Sietske Altink

Terug naar de inhoudsopgave van het boek

Lees de andere artikelen in deze reeks

Bronnen bij deze artikelenreeks en bronnen algemeen

De achtergrond

  1. De invoering van het bordeelverbod is mislukt
  2. Schaalvergroting van prostitutie op de kaart

Een carnavaleske inhoudsopgave

  1. De Maasstadoperette

Katendrecht

  1. Katendrecht: een depot van beleefde Chinezen met tijdelijke liefdes
  2. Het gecontroleerde ontstaan van een rosse buurt: bijnamenromantiek en huisjesmelkers
  3. Bewoners versus Het Leven
  4. De strijd tussen bewoners en de prostitutiewereld ontbrandt (letterlijk)
  5. Over een glazenwasser, caféhouders en kaartavondjes voor bejaarden
  6. Bordeelsluiting, een heidens karwei
  7. ‘Niet tegen maar langs de wet’.

Het Eroscentrum

  1. Het Eroscentrum, waaro, hiero of daaro?
  2. De Wijn- en Trijnhaven
  3. Het Poortgebouw ofwel Fuckingham Palace
  4. Bordeelboten, prostitutie tussen de wal en het schip
  5. De Keileweg: een erotisch luchtkasteel op een desolate vlakte
  6. De gemeente vraagt criminelen een monopoliepositie in te nemen in de prostitutiewereld

Achteraf

  1. Oeps, vergeten te vragen wat sekswerkers van al dit moois vonden

Een opmerking over bronnen. Voor deze artikelenreeks zijn veel krantenartikelen gebruikt. De leesbaarheid zou zeer worden aangetast als die steeds in een notenapparaat moesten worden opgenomen. Daarom zijn de bronnen voor al deze artikelen in een aparte file vermeld die hier te downloaden is.

Overige bronnen