Een van de meest opvallende aspecten van prostitutie onderzoek is de slordige omgang met cijfers. Marges van honderden procenten zijn geen uitzondering. De gepresenteerde cijfers zijn altijd mooie ronde getallen. Aantallen worden stelselmatig overschat. Dit is niet iets specifieks voor prostitutieonderzoek maar kenmerkt elk onderzoek naar vermeende of werkelijke maatschappelijke misstanden. Vanuit goede bedoelingen proberen auteurs de misstand op de politieke agenda te plaatsen. Grote aantallen leggen daarbij meer gewicht in de schaal dan kleine.

Bij de overschatting van de omvang van het verschijnsel is een aantal mechanismen in het spel. In de eerste plaats wordt er soms doelbewust overdreven. Zo schrijven bijvoorbeeld K. Schaapman en A. Asante dat er in Amsterdam 8000-10.000 prostituees werkzaam zijn. Als dit getal juist is zouden er in Amsterdam meer prostituees werken dan in de rest van heel Nederland .

Meisje gevraagd. Gaat dit om verkapte prostitutie?

Een tweede mechanisme is het napraten van elkaar. In talloze binnenlandse en buitenlandse publicaties over de prostitutie in Nederland wordt het getal van 25.000 prostituees genoemd die in de Nederlandse prostitutie werkzaam zijn. Dit cijfer is echter een schatting van het aantal sekswerkers dat in één kalenderjaar in Nederland als prostituee heeft gewerkt, al is het maar voor één dag. Aangezien het verloop onder prostituees traditioneel groot is kan men er vanuit gaan dat op enig moment in een jaar het aantal veel lager ligt. Daarover bestaan nauwelijks betrouwbare cijfers. Een rapport van Visser e.a. uit 2000, dat zich baseert op cijfers van gemeenten en de politie en deze uitputtend documenteert,  komt tot de volgende cijfers: op enige dag werken er plusminus 2000 vrouwen in de raamprostitutie, 3500 tot 4000 in clubs, en ongeveer 320 op straat. Het aantal ramen werd destijds vastgesteld op 2037. Er waren toen tussen de 600 en 700 clubs. Niemand had betrouwbare cijfers over het aantal vrouwen dat in de escort of in de thuisprostitutie werkte. Visser e.a concluderen dat het onmogelijk is om op basis van deze cross-sectionele gegevens een schatting te maken van het aantal vrouwen dat op jaarbasis in de prostitutiesector werkzaam is. De mobiliteit is groot en vele vrouwen werken tijdelijk of parttime. Niettemin citeren als gezaghebbend bekend staande mensen de oude schatting  dat er in Nederland jaarlijks 25000 vrouwen in de prostitutie werken. Dat cijfer is alleen al raar omdat het nooit meer of minder wordt, hoewel iedereen beweert dat de markt groeit of juist afneemt.

Een derde mechanisme van stelselmatige overschatting is begripsinflatie. Een treffend historisch voorbeeld troffen we aan in het klassieke The Making of the English Working Class. Thompson citeert daarin een onderzoeker die beweert dat zes procent van de Londense bevolking bestond uit prostituees, een totaal van meer dan 50.000 ‘harlots’. Thompson voorziet dit cijfer van het volgende kritische commentaar: “His prostitutes turn out, on closer inspection to be ‘lewd and immoral women’, including ’the prodigious number among the lower classes who cohabit together without marriage’. And this at a time when divorce for the poor was an absolute impossibility. [i] (p 60)

Een eigentijds voorbeeld van een dergelijk tendentieus gebruik van getallen in combinatie met dubieuze begripsafbakening treffen we aan in het rapport Het Onzichtbare Zichtbaar Gemaakt. Daarin is sprake van 800.000 seksverslaafden in Nederland waarbij de onuitgesproken implicatie is dat deze allemaal man zijn, een partner hebben en dwangmatig prostituees bezoeken. Nergens in het rapport is echter ook maar een spoor te vinden van enige omschrijving van het begrip seksverslaafde. Dit weerhoudt de auteurs er overigens niet van om te pleiten voor meer aandacht van het beleid voor dit ‘probleem’.

Een vierde mechanisme is het naar de vooraf vaststaande conclusie toe redeneren. In een aantal studies troffen wij de figuur aan dat de auteur toegeeft over onvoldoende gegevens te beschikken om een betrouwbare schatting te maken van de omvang van het verschijnsel. In het Rotterdamse rapport over illegale prostitutie concluderen de auteurs bijvoorbeeld dat ‘het geven van een educated guess (beredeneerde schatting) van de omvang van de illegale branche (sic), nog vele malen moeilijker is’ (dan het schatten van het aantal prostituees dat werkzaam is in vergunde bedrijven) De auteurs spreken van een ‘onschatbare wolk van personen’. Desalniettemin concluderen zij dat ‘het deel van de illegale branche waar we wel uitspraken over kunnen doen, ramen we in ieder geval op even groot, maar waarschijnlijk groter in omvang dan de vergunde sector’. (p77)

Een ander voorbeeld betreft de hype rond de “breezer-meisjes”. In 2004 ontstond er in Nederland een kortstondige “morele paniek” rond talloze minderjarige meisjes in Amsterdam Zuid-Oost die voor een Breezer of een sim-card seks zouden hebben. Een van de bronnen was het rapport “Tippelen na de Zone”. Een citaat:

“Het heeft ons veel moeite gekost, maar uiteindelijk zijn we toch ook in contact gekomen met jonge meiden die actief zijn in de prostitutie. Deze ‘jonge meiden’ zijn doorgaans tussen de 15 en 20 jaar, (…). Ze zijn meestal niet verslaafd aan (hard) drugs en wonen vaak nog thuis. Ze worden ook wel ‘pijpmeisjes’ en ‘neukmeisjes’ genoemd. (…). Waarschijnlijk vormen de Surinaamse en Antilliaanse meiden hierbij een meerderheid, maar ook meisjes van Afrikaanse, Centraal-Amerikaanse en Nederlandse afkomst verdienen op deze manier geld. De jonge meiden zijn zowel in de straatprostitutie actief als in de escort. Vaak groeien deze meiden in Zuidoost op met het beeld (…), dat sex, naast drugshandel, een makkelijke manier is om geld te verdienen. Ze noemen dit geen prostitutie maar ‘zaken doen’…

Maar opvallend is dat bij navraag onder jongerenwerkers er nauwelijks wordt gereageerd op het onderwerp. Waarschijnlijk is er sprake van onwetendheid. Eén van de weinige uitzonderingen is een jongerenwerkster die denkt dat er waarschijnlijk wel geprostitueerd wordt onder jonge meiden, maar dat ze dit niet hard kan maken. Zelf hebben we met een tiental van deze jonge meiden gesproken en daarnaast met verschillende klanten die betaalde seks met zulke meiden hebben en met leeftijdgenoten die hen persoonlijk kennen. Het feit dat we veel moeite hebben moeten doen om deze meiden te traceren, zegt natuurlijk veel over het verborgen karakter van prostitutie binnen deze groep. Over de omvang kunnen we geen betrouwbare schatting geven, maar uit de intensieve zoektocht kunnen we wel concluderen dat het bepaald geen wijd en zijd verspreid verschijnsel is” (Korf 2005: p. 57)

De onderzoekers zijn er nauwelijks of niet in geslaagd om dergelijke meisjes te vinden. De conclusie is echter niet dat het verschijnsel kennelijk niet bestaat, maar dat “er sprake is van onwetendheid” en dat het verschijnsel een “verborgen karakter”heeft. De voor de hand liggende conclusie luidt dat sommige meisjes op jeugdige leeftijd zich bezig houden met vluchtige seks en dat sommigen zich daarvoor laten belonen met een drankje of een geschenk. Dit  is niet bepaald een nieuwe verschijnsel. In het oververhitte klimaat rond prostitutie wordt het gezien als een nieuwe, verontrustende vorm van prostitutie die razendsnel om zich heen grijpt.

De eerder genoemde E.P. Thompson misschien drukt het op treffende wijze uit: “The figures…. are impressionistic estimates, they reveal as much about the mentality of the property classes…. as they do about the actual criminal behaviour of the unpropertied.” Toegepast op het prostitutie onderzoek kan men concluderen dat grote getallen meer een uitdrukking zijn van een onbehagen en morele verontrusting van de auteurs dan een getrouwe weergave van de empirische  werkelijkheid.

Enige Veel Voorkomende Methodologische Problemen

Een van de meest voorkomende problemen met het prostitutie onderzoek betreft de informatiebron. In de praktijk blijkt de exploitant in veel gevallen te fungeren als poortwachter van informatie over het prostitutiebedrijf. Exploitanten worden door onderzoekers benaderd met de vraag of zij prostituees werkzaam in hun bedrijf kunnen interviewen. In het geval dat de exploitant besluit mee te werken bepaalt hij/zij welke prostituees onder welke omstandigheden benaderd kunnen worden. Het resultaat is een onbedoelde selectie van informanten. Sekswerkers die onder die omstandigheden meewerken aan onderzoek hebben een bedoelde of onbedoelde incentive om niet al te kritisch naar hun eigen werksituatie te kijken. In de eerste plaats kan het voorkomen dat het interview slechts kan worden afgenomen in aanwezigheid van de exploitant. In meer zorgvuldig onderzoek proberen onderzoekers deze situatie te vermijden door de prostituees buiten ‘gehoorsafstand’ van de exploitant te spreken. (WODC, Regioplan) Dit is geen garantie dat exploitanten niet meeluisteren of op een andere manier hun invloed doen gelden. Twee anekdotes uit de praktijk van De Rode Draad zijn indicatief voor de manier waarop exploitanten hun invloed doen gelden. De vrouwen die met informatiemateriaal de bedrijven afgaan, dachten zich ook een keer buiten gehoorsafstand van de exploitant te bevinden. Dit bleek niet zo te zijn. Toen een voor hem onwelgevallig onderwerp werd aangesneden, namelijk de voordelen van loondienst, kwam hij ineens met een stofzuiger met de mededeling dat het genoeg was geweest en dat hij toch nooit aan loondienst zou beginnen. In de loop van het onderzoek voor de tweede WODC evaluatie werd De Rode Draad gebeld door een vrouw die van de exploitant de opdracht had gekregen aan een onderzoek van ‘de politie’ mee te doen maar de instructie had meegekregen niet te klagen over de hoogte van de huur.

Er zijn goede redenen om via exploitanten in contact te komen met sekswerkers. Sommige exploitanten zijn zeer bereid om mee te werken aan onderzoek omdat ze denken dat het imago van de branche daarmee verbetert. Voor onderzoekers is het bovendien een gemakkelijke en niet al te tijdrovende en goedkope manier om sekswerkers te werven voor hun steekproef. Wij vrezen echter dat het involveren van  exploitanten bij het werven van prostituees de uitkomsten van het onderzoek ernstig beïnvloedt. De ervaringen van de veldwerkers van De Rode Draad geven ons aanleiding tot deze conclusie. In Rechten voor Prostituees (Altink & Bokelman, 2006)) doen enkele  veldwerkers verslag van hun onaangekondigde bezoek aan een groot aantal seksbedrijven in Nederland. De opzet van het veldwerk is op zichzelf eenvoudig: het team bestaat uit twee a drie veldwerkers. Een of alle teamleden is of zijn ex prostituee en beheersen de in de branche gangbare talen (Russisch, Spaans en Roemeens). Zonder voorgaande aankondiging bezoeken de veldwerkers een aantal prostitutiebedrijven om daar informatiemateriaal uit te delen en in contact te komen met de op dat moment daar werkzame sekswerkers. Onaangekondigd omdat men de ervaring heeft bij een aangekondigd bezoek met een kluitje in het riet te worden gestuurd: ‘De dames slapen, kom morgen maar terug’ omdat de baas even iets anders te doen had of  ‘Ik heb het gevraagd, maar de dames hadden andere dingen te doen.’ Het beeld van de relaxbranche dat uit dit rapport naar voren wijkt sterk af van het beeld dat de officiële onderzoekers schetsen. In veel bedrijven troffen de veldwerkers illegale en/of frauduleuze praktijken aan zoals onmenselijke werktijden, grootschalige pseudo-zelfstandig ondernemerschap die in de praktijk neerkomt op financiële uitbuiting, gedwongen met klanten meegaan, gedwongen tot oraal contact zonder condoom, of wonen in het bedrijf.

De onvermijdelijke conclusie is dat data verzamelingen over sekswerkers waarbij de exploitant een rol speelt tot ernstige vertekening van onderzoeksuitkomsten kan leiden. Onbedoeld en onopgemerkt worden onderzoekers meegezogen in de argumentatie van de exploitant. Bijvoorbeeld, exploitanten hebben het te pas en te onpas over zelfstandigheid als het type arbeidsrelatie dat de voorkeur verdient in de prostitutie. Wie dit vaak genoeg hoort neemt aan dat het begrip zelfstandigheid verwijst naar de desbetreffende regelingen in de diverse relevante wetgeving. Wat exploitanten onder zelfstandigheid verstaan is echter iets heel anders: de afwezigheid van rechtsbescherming in de arbeidsrelatie en het omzeilen van sociale lasten. Daarbij behoort het tevens het zonder kritiek of commentaar accepteren van exploitanten. Beide vormen van beïnvloeding komen tot uiting in de volgende passage van de WODC evaluatie:

“Exploitanten vinden net als prostituees dat zelfstandigheid boven loondienst is te prefereren. Loondienst is volgens exploitanten voor de prostitutiesector niet mogelijk. Dit heeft onder meer te maken met het feit dat zij denken dat het financieel en organisatorisch niet haalbaar is.” (Regioplan p.64)

Enige argumentatie of onderzoek waarom loondienst financieel en organisatorisch niet haalbaar is ontbreekt ten enen male.

Een tweede methodisch probleem is de ongeoorloofde generalisatie. Dit neemt twee vormen aan. Ten eerste gaat het om extrapoleren van een eenmalige observatie tot een trend. Een voorbeeld is een opsomming in suggestieve taal van soorten seksueel getinte feesten die zouden plaatsvinden in Amsterdam Zuid Oost. Ondanks het feit dat er nergens wordt aangegeven om hoeveel feesten het gaat suggereert men dat er sprake is van  een snel om zich heen grijpende trend. (GGD Rapport) [ii]

Een andere vorm van ongeoorloofde generalisatie is de morele pars pro toto: één  schokkende observatie staat model voor de hele branche. Een voorbeeld daarvan treffen we aan in het rapport over illegale prostitutie in Rotterdam. Halverwege het rapport komt het thuiswerk ter sprake. Privé- ontvangst (ofwel 06 en internet) zou door Tjsechische, Hongaarse, Russische, Braziliaanse, Colombiaanse, Japanse, Thaise en Dominicaanse vrouwen worden uitgeoefend. De opsomming suggereert dat het hier om een bloeiende tak van illegaliteit gaat. [iii] De onderzoekers concluderen dat het bijzonder moeilijk is om een indruk te krijgen van de omvang van dit verschijnsel. Niettemin volgt een paginalange beschrijving van een Tsjechische vrouw die seksuele diensten zou verlenen vanuit verschillende tijdelijke woonadressen. De casus suggereert een illustratie te zijn van de opsomming van nationaliteiten die daarvoor de revue heeft gepasseerd. Echter enige grond voor deze impliciete generalisatie ontbreekt.

De casus staat model voor een verschijnsel dat in die omvang domweg niet kan worden waargenomen. Deze generalisaties leiden niet zelden tot een plotselinge maatschappelijke beroering. In een eerder aangehaald geval leidden de suggestieve anekdotes over betaalde tienerseks tot behoorlijke opschudding onder ouders in Amsterdam Zuid Oost en werd er een haastige voorlichtingscampagne gestart door B en W.

Conclusies en Aanbevelingen

Het voorgaande betoog bevat een groot aantal lessen voor goed prostitutieonderzoek. Een van de belangrijkste lessen daarvan is dat het onderzoek naar prostitutie bijzonder kwetsbaar is voor beeldvorming, aannamen en vooroordelen. Zelfs als de onderzoeker geen openlijke morele agenda heeft, bestaat nog het gevaar, zoals we hebben gezien dat de opzet en de resultaten van het onderzoek worden beïnvloed door half- of niet bewuste aannamen.

Het ligt voor de hand hierop te reageren met een vermaning om je bewust te zijn van je opvattingen over prostitutie en sekswerkers, en slechts onderzoek te doen naar prostitutie indien je bereid en in staat bent om het te beschouwen als een maatschappelijk verschijnsel en beleidsveld als anderen. Morele keuzen komen daarna. Bij voorkeur op grond van de resultaten van niet-vooringenomen en ter zake kundig onderzoek. Maar dat is slechts de eerste – alhoewel zeer belangrijke – stap. Er ligt een tweede, zeker zo groot, methodologisch probleem op de loer in het prostitutie-onderzoek, namelijk het niet begrijpen van de praktijklogica die het functioneren van de prostitutiesector bepaalt.

Zoals we al hiervoor al aangaven: onderzoek naar prostitutie creëert zijn eigen uitdagingen voor de onderzoeker. Daarin staat prostitutie-onderzoek niet op zichzelf. Onderzoek naar drugsverslaafden, vissers, of hogere ambtenaren stelt de onderzoeker ook voor specifieke opgaven. Deze opgaven komen voort uit wat we de praktijklogica van de sector of beroepsgroep noemden. Daarmee bedoelen we dat het gedrag van de betrokkenen in een sector wordt bepaald door een rationale die gericht is op het in stand houden van de sector of de beroepsgroep. Het gaat om een soort informele spelregels waarin een nieuwkomer in de sector snel wordt gesocialiseerd. Deze rationale bepaalt de onderlinge verhoudingen, de taal waarin men zich onderhoudt, de beelden die men van elkaar en de buitenwereld heeft, de toegankelijkheid van de beroepsgroep, enzovoorts. Overigens is die praktijklogica niet in marmer gehouwen. Hij is ooit zo gegroeid, veranderd onder invloed van externe omstandigheden, en neemt uiteenlopende vormen aan, afhankelijk van de locatie. Met het begrip praktijklogica willen we niet het essentialisme via de achterdeur weer binnen halen. Een praktijklogica is een sociologisch begrip. Het is een antwoord van de beroepsgroep op de vraag: Hoe bereiken we ons doel? En vooral: Hoe houden we onszelf in stand? Het belang van praktijklogica is gelegen in de lessen die het behelst voor de onderzoeker. De onderzoeker moet zich afvragen welke specifieke methodologische obstakels deze voor hem opwerpt.

 

Waaruit bestaat de praktijklogica van de prostitutiesector? Zonder de pretentie te hebben volledig te zijn, denken we aan de volgende elementen:

  • Wegens het stigma op prostitutie streven sekswerkers streven anonimiteit na.
  • Sekswerkers zijn een zeer mobiele beroepsgroep.
  • Buitenlandse vrouwen vormen van oudsher een belangrijk deel van de populatie van sekswerkers. Daarmee zijn prostitutie en immigratie nauw met elkaar verweven.
  • Ten behoeve van een optimale bedrijfsvoering streven exploitanten naar maximale controle over de sekswerkers. Zij hebben van oudsher de neiging niet zelf het ondernemersrisico te nemen, maar dat af te wentelen op de prostituees. (Boonstra et al 2006)
  • Prostitutie heeft zich heel lang in de illegaliteit bevonden. Daardoor heeft het heel lang aantrekkingskracht uitgeoefend op criminelen. Deze vervlechting met criminaliteit is niet zo gemakkelijk met een pennenstreek ongedaan te maken. Het is nogal te naïef te denken dat criminelen de benen hebben genomen zodra de bedrijven gelegaliseerd werden. Migrantenondernemers nemen hun vaak criminele praktijken mee naar Nederland.

We hebben hiervoor al gezien tot welke methodologische problemen deze praktijklogica leidt. We noemen er enkele:

  • De combinatie van een zeer mobiele populatie, die voor een groot deel bestaat uit (recente) immigranten die niet meteen weten hoe ze de zaken administratief moeten regelen maakt het moeilijk om nauwkeurige tellingen te verrichten. We hebben gezien dat er in veel onderzoek wordt overgegaan tot onnauwkeurige die ook nog eens gestuurd worden door een politieke agenda. Denk aan de schattingen van het aantal illegale of minderjarige sekswerkers. De les is eenvoudig: er is geen andere weg dan zelf ter plekke te tellen en op basis van die tellingen zorgvuldig – d.w.z. op transparante wijze – te extrapoleren. De ervaring leert dan dat de tellingen vaak veel lager uitvallen dan de politiek geïnspireerde schattingen.
  • Gebruik insiders in het onderzoek. Onze ervaringen met de veldwerkers van de Rode Draad heeft ons ervan overtuigd dat insiders onontbeerlijk zijn in dit type onderzoek. Niet alleen winnen ze sneller het vertrouwen van sekswerkers, maar ze zijn ook veel beter in staat datgene wat ze zien en horen op zijn juiste waarde te schatten. (…) De les is: Wie een groep onderzoekt die iets te verbergen heeft, kan niet om insiders heen. Deze observatie werpt natuurlijk een heel ander licht op de talloze studies waarin externe onderzoekers op basis van een paar interviews vergaande conclusies trekken over de prostitutiesector.
  • Neem de tijd om de wereld van je onderzoek te leren kennen. Een  praktijklogica is altijd stilzwijgend. Het is nergens opgeschreven. Niemand kan het je uitleggen. Je moet het zelf reconstrueren op grond van je eigen observaties en gevolgtrekkingen. Je begint het te doorgronden door een tijd in de wereld van de prostitutie rond te lopen en met zoveel mogelijk betrokkenen te praten. Wie weet wat de rationale is achter de op het eerste gezicht soms onbegrijpelijke of exotische gedragingen en uitingen van betrokkenen, behoedt zichzelf voor verkeerde en naïeve conclusies.

Samenvattend, komen we tot de de volgende Do’s and Don’t’s in het wetenschappelijk onderzoek naar prostitutie:

  • Stuur geen onervaren onderzoekers op de prostitutiewereld af.
  • Betrek zoveel mogelijk insiders bij het onderzoek, niet slechts als informanten, maar ook als ervaringsdeskundigen die intervisie geven.
  • Tel zelf. Praat nooit de schattingen van anderen na. Deze hebben vaak een foutmarge van honderden procenten en worden dikwijls bepaald door een verborgen politieke of morele agenda. Politiecijfers hebben het nadeel dat ze voornamelijk de inspanningen van de politie weergeven, maar weinig zeggen over het verschijnsel zelf. Durf te erkennen dat je de precieze omvang van een verschijnsel soms niet kan vaststellen. Als je schat laat maak dan inzichtelijk waarop je schattingen gebaseerd zijn.
  • Zorg dat de interviewer een vrouw is. Zorg ook dat het interview gehouden wordt in de eigen taal van de prostituee.
  • Behandel prostitutie niet als een geïsoleerd, en daarmee uitzonderlijk en uniek, maatschappelijk verschijnsel. Zoek naar de raakvlakken en overeenkomsten met andere maatschappelijke verschijnselen. Gebruik controlegroepen uit andere beroepen.
  • Prostitutie is een economisch verschijnsel en een beroep. Betrek dus deskundigen uit de economie en het arbeidsrecht bij het onderzoek.
  • Sekswerkers werken nooit alleen. Ze werken altijd in een sociale context. Ook als ze thuiswerker zijn hebben ze nog met klanten en buren te maken. Kijk naar de interactie op de werkvloer en probeer de praktijklogica daarvan te begrijpen.
  • Trek nooit algemene conclusies uit een enkel verhaal of gebeurtenis; hoe indringend ook. Vermijd de valkuil van de ‘sad stories’: de vrouwen die geïnterviewd willen worden om een zielig verhaal op te hangen.
  • Definieer alle begrippen zorgvuldig en maak een soort checklist van de termen waar een morele vooringenomenheid kan spelen, zoals  ‘dwang, geweld,vrouwenhandel, illegale prostitutie, pooier, loverboy’.
  • Zoek de juiste discipline (s). Wanneer criminologen de zaak onderzoeken dan trekken de respondenten de zaak al snel in de criminele sfeer. Wanneer antropologen gaan onderzoeken dan ontstaat het gevaar dat misstanden als bedrijfscultuur worden gezien.
  • Ga niet akkoord met een gebrekkige financiering waardoor het onderzoek niet goed kan worden verricht: slecht onderzoek doet meer kwaad dan goed.
  • Ruim tijd in voor een exploratieve fase. Ga niet meteen aan de slag met enquêteformulieren.
  • Prostitutie is geen onderwerp dat zich leent voor snel opdrachtonderzoek. De conclusies van opdrachtonderzoek zijn meestal misleidend en vaak onjuist. Onderzoek naar prostitutie is bewerkelijk omdat de betrokkenen, om allerlei redenen, behoren tot moeilijk te onderzoeken groepen en omdat sommige aspecten van prostitutie (dwang, illegaliteit) lastig te achterhalen zijn.
  • Neem de tijd voor onderzoek naar prostitutie. Neem de tijd om het prostitutiebedrijf te leren kennen. Daarvan wordt het onderzoek beter omdat je weet waarnaar je moet vragen en hoe je je onderzoeksgegevens moet interpreteren.

Lees het eerste deel van dit artikel.

Hendrik Wagenaar en Sietske Altink  (2009, ongepubliceerd)

 

 

Literatuur

Clarke, A. (2005). Situational Analysis. Grounded Theory After the Postmodern Turn. Thousand Oaks, CA, Sage.

Dekker, H., Tap, R., Evaluatie Opheffing Bordeelverbod, Regioplan, Amsterdam 2006

Dickey, Barbara & Hendrik Wagenaar (1996), “Using Health Status Measures with the Seriously Mentally Ill in Health Services Research”, Medical Care, 34, 2: 112-116

Van Gelder, Paul, Kwetsbaar, kleurig en schaduwrijk, Jongens in de prostitutie, een verschijnsel in meervoud, Amsterdam 1998.

Goderie, M., Boutelier, H,, Prostitutie in Rotterdam, Verwey Jonker Instituut, 2006

Rode Draad, ABC …….., Amsterdam, 2003  (http://www.rodedraad.nl/index.php?id=253)

Thompson, E.P., The Making of the English Working Class, Harmondsworth, 1981

Schaapman, K., Asante., A., Het onzichtbare zichtbaar gemaakt, Amsterdam, 2002

Vanwesenbeeck, I. Wiens lijf eigenlijk’, Amsterdam, 1986

Vanwesenbeeck. I. (e.a.) De sociale positie van prostituees in de gereguleerde bedrijven, een jaar na de wetswijziging, Utrecht, Den Haag, 2002

Visser, J., et al (2000) Profeit Studie, uitg Mr. De Graafstichting, Amsterdam

Zuidema, R., Boonstra, K, Arbeidsrecht voor Prostituees, Hugo Zinsheimer Instituut, Amsterdam 2006

 

 

Inhoud Artikel