Vanaf 2007 is de politiek bezig met wetten om een betere regulering van prostitutie mogelijk te maken. Dit – wat later de WRP (Wet Regulering Prostitutie) is gaan heten is een direct gevolg van de schrik die de Sneep- zaak teweeg bracht. In 2014 stuurde de Eerste Kamer de wet terug naar De Tweede Kamer. In 2016 staat het weer op de agenda. In de nieuwe versie staat vooral de vergunningplicht centraal. De kritiek van sekswerkers organisatie Proud en het Platform Swexpertise richt zich op het gebrek aan mogelijkheden die de nieuwe versie biedt voor sekswerkers om zelfstandig te werken. Op de vooravond van het plenaire debat in De Tweede Kamer op 16 juni 2016schreef prof. Vanwesenbeeck, lid van het Platform Swexpertise, het volgende artikel:

Nieuw wetsvoorstel prostitutie criminaliseert zelfstandige sekswerkers

Vandaag behandelt de Tweede Kamer opnieuw het ‘Wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche’ (Wrp). Dit keer ligt de Novelle voor die eerdere kinderziekten van het voorstel heeft gerepareerd; de Eerste Kamer achtte in 2015 verplichte registratie van sekswerkers in strijd met privacywetgeving. Die registratie is nu geschrapt, maar er valt nóg wel het een en ander te repareren. Als de wet namelijk in huidige vorm zou worden aangenomen, dan zouden sekswerkers die zelfstandig, zonder tussenkomst van een exploitant willen werken, feitelijk strafbaar worden. Het werken zou hen dusdanig onmogelijk worden gemaakt dat zij veroordeeld worden tot de illegaliteit. Daarmee zou het onbestaanbare zich voltrekken: dat een wet die onder andere de positieverbetering van sekswerkers voorstaat, juist autonome thuiswerkers en escorts het illegale circuit in jaagt.

 

Hoe kan dat nou gebeuren? Het draait allemaal om de definitie van ‘seksbedrijf’. Die omvat nu ‘het bedrijfsmatig verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling’. Kwalijk is dat de wetstekst onduidelijk is over de exacte betekenis van ‘bedrijfsmatigheid’. Maar de toelichting bij het voorstel en de Model Plaatselijk Verordening (alvast door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld in anticipatie van de wet) noemen wel enkele criteria: het oogmerk om een inkomen te genereren en het werven van klanten met advertenties. Wil de sekswerker voor wie dat niet geldt opstaan? Op basis van deze criteria wordt elke onafhankelijke sekswerker een seksbedrijf en daarmee vergunningplichtig. Tijdens de aanvraagprocedure worden naam en toenaam van aanvragers gepubliceerd (met alle gevolgen voor privacy en veiligheid) en de verleende vergunning moet aan de buitenzijde van de woning zichtbaar zijn. Wil opnieuw de sekswerker die dat graag doet opstaan? Bovendien is het nog maar zeer de vraag of de autonomen überhaupt een vergunning zouden krijgen. Gemeenten stellen paal en perk aan het aantal vergunningen en dan gaan de gevestigde bedrijven voor. Dus rest de goedwillende sekswerker die hecht aan zelfstandigheid en privacy niet anders dan de illegaliteit. En daarmee verliest zij toegang tot alle rechten, steun van de politie bij geweld incluis. Om nog maar te zwijgen over de onevenredige kosten (dezelfde als een exploitant) die zij zich met zo’n vergunning op de hals haalt. En, ook niet onbelangrijk, de overheid verliest een belangrijke potentiele bondgenoot in de strijd tegen mensenhandel en andere misstanden!

 

Een en ander wordt nog verergerd door het feit dat er sowieso weinig legale werkplekken beschikbaar zijn. In 2000 waren er ongeveer 800 clubs en bordelen in Nederland; in 2010 waren dat er nog maar 370. Het aantal beschikbare ramen slonk van 2090 naar 1460, en dat aantal is door verder aangescherpte regelgeving en stadsvernieuwingsdrang alleen nog maar verder gereduceerd. Het gebrek aan werkplekken versterkt de positie van exploitanten (‘voor jou 10 anderen’) en maakt het tegelijkertijd enorm lastig om legaal commerciële seks te bedrijven zonder iets met een exploitant van doen te hebben. Het is het voorlopige dieptepunt in ons in 2000 ingezette reguleringsbeleid: was het voordien verboden om voor een exploitant te werken, nu wordt het werken zonder exploitant in feite gecriminaliseerd. Toen was de exploitant strafbaar, nu de sekswerker. Juist die manier van sekswerk bedrijven die het dichtst tegen de emancipatiegedachte aan ligt, wordt de onmogelijkheid in gereguleerd.

 

Implementatie van het beleidskader uit 2000 heeft sowieso de emancipatie en positie van sekswerkers nog bar weinig goed gedaan. We hadden in principe de mogelijkheid om geschiedenis te schrijven en respectvolle, beschaafde commerciële seks formeel te faciliteren. Maar die window of opportunity is geofferd aan een kortzichtige moraal die dat principieel onmogelijk acht en vervolgens ook nog gegijzeld door een allesoverheersende preoccupatie met mensenhandel. Er is niets gedaan om de arbeidspositie van sekswerkers écht te versterken. Er is niets gedaan om kleinschalige, door vrouwen zelf gecontroleerde bedrijvigheid te bevorderen. Dus als we toch aan het repareren zijn: laat de Wrp dat laatste ook eens uit de illegale sfeer halen. Het zou zeer wenselijk zijn als sekswerkers, ook met één of twee collega’s samen, vanuit een gezamenlijke ruimte zouden kunnen werken zonder dat onmogelijke eisen van vergunningplicht roet in het eten gooien. Dat zou in alle bescheidenheid en onder de door iedereen verlangde discretie kunnen plaatsvinden. Samen met sekswerkers zou nagedacht kunnen worden over een wettelijk kader dat zowel faciliteert als beschermt. Wat we nodig hebben is wetgeving die niet alleen sekswerk probeert terug te dringen, maar die het juist ook legaal maakt om commercieel seksuele diensten te verlenen op een bij uitstek geëmancipeerde manier. Alleen daadwerkelijke verbetering van het legale circuit dient de emancipatie van sekswerkers en bestrijdt illegaliteit en misstanden.

Prof.dr. Ine Vanwesenbeeck, Rutgers, UU, SWexpertise (Platform Positieverbetering Sekswerkers)

16 juni 2016