Halverwege de 18de eeuw deed in Rotterdam de fervente aanhanger van Oranje, wagenmaker Cornelis van Oeveren van zich horen. Hij vierde regelmatig feestjes met zijn buurvrouwen ter ere van de een of andere telg van Oranje. Dit maakte hem al verdacht. Oranjefeestjes werden namelijk door de hervormingsgezinde, anti-monarchistische overheid als een subversieve activiteit gezien. Maar ook zijn feestvierende buurvrouwen hadden een bepaalde reputatie. De chroniqueur Jacob Campo Weyerman  (1677-1747) beweerde dat er in de Kikkersteeg waar Cornelis woonde, veel publieke vrouwen huisden. Hij  noemde de Kikkersteeg ironisch een ‘stichtelijke’ kweekschool, wat zijn aanduiding voor ‘hoerenbuurt’ was. Inderdaad meden ‘nette mensen’ de Kikkersteeg.

Van een van de buurvrouwen van Cornelis is bekend dat zij een keer door twee stadshellebaardiers naar het Spinhuis is geëscorteerd. De hellebaardiers konden haar niet goed aan. Toen ze langs haar huis aan de Kikkersteeg kwamen ging zij op de grond liggen. Tot groot vermaak van de omstanders die de hellebaardiers beschimpten en uitlachten, ging de vrouw weer haar eigen woning binnen. Ook Cornelis deed daaraan mee en kreeg de waarschuwing dat als hij dat zou herhalen, hijzelf in plaats van bedelaars naar het spinhuis zou worden gebracht. Van Oeveren koketteerde overigens met zijn welwillendheid ten aanzien van het ‘lagere’ volk. Hij betrok echter wel inkomsten uit verhuur van zijn onroerend goed aan voornamelijk prostituees. [I]Zondergeld- Hamer, A.J., 1971

De eerder genoemde Weyerman schreef veel over prostitutie, maar deed dat vaak in bedekte termen. ’Als hij het over een ‘duif’, ‘kat’ of ‘nymf’ had bedoelde hij in de regel een prostituee.  Dat komt ook naar voren in zijn werk De Rotterdamsche Hermes (1720) dat hij schreef toen hij in Rotterdam woonde. Hij gebruikte prostitutie vaak als metafoor om aan zijn minachting voor vrouwen uitdrukking te geven, maar trachtte ook – weliswaar zonder namen te noemen, de feitelijke situatie te beschrijven. [II]Pol, L.van de 1999  Uit zijn werk valt op te maken dat ‘hoge heren’ vaak een betaalde maintenee (een vrouw die ze financieel onderhielden, een suikeroompje’) hadden, een ‘kamerkatje’. [III]De aflevering van 2 februari Bijvoorbeeld:

Jacob Campo Weyerma.

‘…Ik op ’t laatst in de sneeuwwitte handen van eene engelachtige Kamerkat geraakte. Deze dolende Princesse konkubineerde met een diepzinnigen Schrift- en Nieusgeleerden, aan wien zij zoo getrou was, dat er in twaalf maanden meer ligte paerden op hare pikeurbaan de exercitie deden, dan er ingezulte komkommertjes in het Oude Heere Logement kunnen gebergt worden. ‘

Weyermans prostituees leken het publiek van de hogere klassen in besloten huizen te bedienen. Weyerman schreef ook af en toe een ‘nep’ billet doux (een liefdesbrief) aan zichzelf. Hij deed dat om bepaalde ‘dames’ die zich bijvoorbeeld voor een Franse gravin uitgaven om zo mannen te bekoren belachelijk te maken. Soms chanteerden deze ‘gravinnen’ mannen of richtten ze anderszins financieel ten gronde. Ene Manon fungeerde hiervoor als voorbeeld: “Op deez’ besloten Schouburg speelde Manon natuurlyk de rol van eene weduw, om dat zy verscheide jaren die van vrou had verbeelt, en de Thermameter van hare liefkozing was op ’t hoogst als het Weerglas van zyne beurs op het volste was.

Weyerman heeft het ook over ’toneelnymfen’ die vermomd en wel naar de Schouwburg trokken om hun prooi te zoeken. Weyerman heeft het ook over prostituees die zogenaamd als verkoopster of actrice werkten. Hij steekt de draak met vrouwen die de laatste mode volgden, vooral die van de hoepelrokken, waardoor ze niet door de deur van een koffiehuis konden.  In de achttiende eeuw nam de vraag van gegoede burgers naar vermaak toe. Mode werd voor hen steeds belangrijker.

De snoepzuchtige, domme en behaagzieke vrouwspersoon kwam bij Weyerman voor in zijn ‘Opkomst en Val van een Koffiehuisnichtje’. Dit had hij in vier afleveringen in het tijdschrift Den Echo des Weerelds (1725-1727) gepubliceerd. Hij deed het voorkomen alsof hij het verhaal van een Tiroler handelaar in jeneverbessen had gekregen die het manuscript op zijn beurt in een eksternest had gevonden.  (Literatuurgeschiedenis.nl moderne columnisten en Van Effen en Weyerman.) Het boekje verhaalt de wederwaardigheden van een boerenmeisje.

Haar oom van vaderskant had het tot koffiehuiseigenaar had gebracht. Deze oom wilde haar vader, die hem vaak van room had voorzien een wederdienst verlenen door de boerendochter in zijn koffiehuis de gelegenheid te geven haar geluk als potentieel echtgenote of minnares te beproeven. Haar vader onthief haar meteen van de varkensdienst. Haar moeder zorgde dat er een mandje met lekkernijen, bedoeld als geschenk voor de oom, in een melkwagen werd getild. Maar het meisje at onderweg alles op. ‘Zo vrolijk als een verlangend Joods bruidje met een ruwe graanzak op haar hoofd als zonnehoed, en onschuldig als Eva ‘voor de val’ toog zij onder gezang van de voerman naar Haarlem. Vandaar ging zij met de trekschuit verder en werd ontvangen door haar oom die al aan zijn derde fles zat. Hij joeg haar de quarantaine in waar ze eerst goede manieren moest leren. Haar schaapsvel werd vervangen door mooie kleren. Als prostituee bediende ze rijke klanten en werd verliefd op een officier. Ze liep met hem weg en raakte zwanger. Hij liet haar echter in de steek. Zij moest de prostitutie weer in maar kreeg alleen nog maar klanten van laag allooi.

De moraal van het verhaal staat aan het einde: ‘Zo gaat het met de pretjes van een ondeugend en geil leven, Jonge meisjes, laat daarom jeugd en schoonheid behoorlijk op haar hoede zijn, en dag en nacht waken, opdat zij niet ongelukkigerwijs verwikkeld raken in mijn rampen, en onvoorzichtig wegglijden in mijn rampzalige omstandigheden. ‘

Volgens de auteur van het Amsterdamsch Hoerdom en tevens Weyerman- kenner, Lotte van de Pol belichaamt het koffiehuisnichtje van Weyerman zijn idee van de prostituee als domme verleidster. Ze steelt geld van haar tante en verraadt de jongen met wie ze niet mag trouwen aan zijn ouders. Ze gaat uit geilheid met de militair mee en verspilt zijn geld. [IV]Van de Pol, 1999

Sietske Altink

Terug naar de inhoudsopgave van het boek

Klik hier voor meer informatie over de bronnen

 

 

Noten

Noten
I Zondergeld- Hamer, A.J., 1971
II Pol, L.van de 1999
III De aflevering van 2 februari
IV Van de Pol, 1999