In de achttiende eeuw was er in de Rotterdamse Zandstraatbuurt al kleinschalige prostitutie te vinden, maar in de loop van de negentiende eeuw ontwikkelde het zich tot een echte rosse buurt. Dat had niet in de laatste plaats te maken met de groei van de haven.

Zandstraat

De buurt was op moerasgrond gebouwd, vandaar de bijnaam de Polder, ook wel De Prak genoemd. De Zandstraat liep van de Raamstraat naar de Leeuwenstraat en heette aanvankelijk Roodezandstraat. De Polder lag achter het huidige Stadhuis, tussen de Coolvest en de Delftsevaart.

De veelal ongeschoolde bewoners leefden er van allerlei handeltjes. De vele ongetrouwde vrouwen die er woonden hielden een logement of werkten in de prostitutie. [I]website stadsarchiefProstituees woonden er in tweepersoons bedsteden. De bordelen en drankhuizen waren in de wirwar van stegen en straatjes in de buurt moeilijk te controleren door een politiemacht die er ook nog eens niet bepaald welkom was. Ongewenste bezoekers konden maar het beste zigzaggend door de straten en stegen gaan zodat ze minder kans liepen om bijvoorbeeld een bloempot op het hoofd te krijgen.

Duizenden zeelieden kwamen er passagieren. De Polder was zelfs in Parijs bekend. We weten een beetje hoe het eraan toe ging door de beschrijvingen van de vele bezoekers. De Engelsen James Mitchell en John Carr bezochten in 1806 Rotterdam. Volgens hen gingen tegen tien uur ’s avonds de huizen van ontucht open. ‘Viool- en dansmuziek wezen de mensen de weg. In een bordeel zagen ze: ‘Acht opgemaakte vrouwen die de bezoeker meteen tabak en een fles wijn voorzetten. Ze droegen geplisseerde mousselinen jurken en massieve oorringen en zilveren gespen. Volgens de Engelsen moesten ze al hun geld aan de exploitanten afdragen of zich op de een andere manier vrijkopen. [II]Hazewinkel, 1974-1975 p. 465

J.Th. Dutillieux en G.W. van der Voo schilderden in 1844 in hun Physiologie van Rotterdam door twee Rotterdammers ’de Zandstraat als uniek in Nederland, met zijn wijdberuchte speelhuizen, waar het gestamp der dames en de eentonige wijzen van de Schotse reels weerklinken.’

Een andere bezoeker die een relaas heeft achtergelaten was de bankierszoon Jacob David Mees. Hij bezocht de buurt tijdens een Oranjefeest. Zijn dagboek beslaat de jaren 1872-1874. Hij schreef: ‘Door Raamstraat en Zandstraat terug. We bezoeken drie danshuizen in de Zandstraat: de Groote en Kleine Fontein en London Packet (Picket), alle even walgelijk. Rondom zitten boeren met open monden te kijken, sommigen met vrouwen en dochters. Midden door de zaal lopen de allervuilste hoeren, in het wit met oranje sjerpen, rokken van onderen zwart van vuil en slijk van boven vuil door vele handen waarmede zij aangepakt worden en door jenever, bitter en cognac die over hen gestort worden. Hun gezichten zijn doorgezweet alsof zij met pommade waren ingesmeerd.’ (enigszins bewerkt naar een hedendaagse spelling). [III]Mees, uitgegeven in 1979

De Franse politicus Guyot kwam er ook poolshoogte nemen. (1882) Het personeel van het chique Hotel des Bains aan de Boompjes had hem op pad gestuurd met de belofte van alle geneugten die hem ’s avonds ten deel zouden vallen. Hij schreef: (ingekort en bewerkt door mij): ‘Ik had geen gids nodig. Ik zag in de passage rode en groene lantaarntjes en hoorde een helse muziek. Ik botste tegen een menigte die rondom een dronken vrouw was ontstaan die vlak bij de stoep op de grond lag. Ondertussen bood een jonge man diensten aan in een duidelijk Engels maar met éen sterk ‘Hollands’ accent: ‘FINE WOMEN.’ Achter een gordijn, dat opwaaide door de wind buiten, hoorde ik een orkestje; ik ging verlegen naar binnen. Ik zag een zaal, gedecoreerd met zeegezichten. Er zaten vijf á zes vrouwen. Een van hen droeg een korte jurk en een vleeskleurige maillot. De anderen waren gehuld in lange jurken met een decolleté. Een oude man met een klarinet stak zijn hand uit. Ik moest wat drinken. Wanneer de wind het gordijn deed opwaaien, maakten kinderen van de gelegenheid gebruik om een muntje van de tafel te pakken. Ik bestelde wat en vertrok weer.

Ik tilde een ander gordijn op. De vrouwen waren hier niet aan het dansen. Ze zongen om de beurt en tijdens de pauzes deden ze de toeschouwers nadere voorstellen. (…) Wanneer de vrouwen niet genoeg danspartners hadden, dansten ze met elkaar. In veel van deze musicos schonk een man het bier, nam het geld in ontvangst, spoorde de musici aan en keek of de vrouwen wel ijverig genoeg dansten. De eigenaresse leidde de dans in bepaalde etablissementen. De vrouwen maakten obscene gebaren (…) Door een kleine deur vertrokken de paartjes. (…) Ik zag in een van deze huizen jongens van twaalf of dertien jaar rondlopen. Ze leken er te werken. Op straat zag ik jonge meisjes openlijk klanten werven. [IV]Guyot, 1882

De politie liep er regelmatig rond. De agenten droegen een sabel en de helmen glommen zozeer, dat men ze van verre kon zien aankomen. Er waren vaak vechtpartijen, vooral op woensdagavond, de vrije avond van de dienstboden. Een oud majoor van de politie vertelde aan de journalist M.J. Brusse, verreweg de bekendste chroniqueur van de Zandstraatbuurt: ‘in 1877 maakte ik er mijn eerste ronde. Met een grote mond kwam je een heel eind. Toen kon je over de hoofden lopen. Soms lagen de zeilschepen aan de Boompjes, vijf, zes lagen dik. De matrozen gingen naar ’t Paard in de Wieg, Londen’s Piket, de Fontein of Daatje in de Korte Rokjes. Danshuis Hasko was in de Peperstraat en in de Raamstraat had je de Ooievaar. In ’t Paard zaten soms 25 meisjes. Zij waren vast in huis, ze liepen daar rond in korte rokjes en deed je al eens ’t gordijn opzij voor surveillantie, dan was het meteen beleefd van achter de tapkast: o, ’t is alles in orde’. [V]Brusse, 1917

Brusse voerde enkele gesprekken met de vrouwen in aanwezigheid van een politieman. Ene Toosje vertelde hem bij die gelegenheid dat zij haar pooier met lekkernijen verwende wanneer hij in de gevangenis zat. Als ze op een avond 40 gulden had verdiend, pakte hij 35 gulden. Ze vroeg de politieman die Brusse begeleidde of ze een foto van haar lief kon krijgen. Zijzelf had er geen maar op het bureau moesten ze die toch wel hebben.  [VI]Oud Rotterdammer,  12-5-3015

Brusse en de politieman hebben een paar uur in een knip (clandestiene kroeg, bordeel) met de twee dronken vrouwen doorgebracht. In die tijd was er niet één klant geweest. Brusse geeft ook een beschrijving van de kamer waar een vrouw moest wonen: het meubilair bestond uit een stoel met drie poten en er was geen eettafel.

Het leven van een prostituee, Jans van Delden, met de bijnaam: Broodje met Kaas is tot op zekere hoogte gedocumenteerd.  Er is nog ergens een politiefoto van haar waarop ze heel sip kijkt, die  waarschijnlijk is gemaakt toen ze wegens een klein vergrijp was opgepakt. Ze woonde in een dievenhol in de Zandstraat. Ze werd op 3-11-1871 als een van zes kinderen geboren. Pa was groenteman. Ze trouwde met een Duitser die een paar jaar jonger was dan zijzelf. Rond 1920 werd hij door de politie omschreven als een internationale koppelaar die een nachtzaak aan Zandstraat 64 dreef. Hij heette Joseph Pelz. Officieel was hij zeeman maar later stond hij te boek als bierhuishouder. Hij scheidde van Jans en trouwde een ander. Dat was zijn derde huwelijk. Hij stierf in 1936. Na de echtscheiding bleef Jans in de buurt, in de Schavensteeg op nummer 22 wonen. Ze ging nog twee keer met een andere man samenwonen. Een van hen was nachtkoetsier. Op 26 mei 1922 stierf Jans.

Belsebup kwam zoals haar bijnaam doet vermoeden, uit België. Andere prostituees stonden bekend als Anna de Pruik, Naatje met ’t Kleedje, Schele Jet en Utrechtse Mina. De laatste had tijdens een gevecht met een andere vrouw haar oor afgesneden. Berucht was Saartje Okkernoot die een keer of tweehonderd op het politiebureau was terecht gekomen.

Wasvrouwen werkten als invalskrachten voor sekswerk. [VII]Romer, 1999 Zij werden door een zeeman aangesproken en gingen met hem een borreltje halen. Dat werden er meer en aan wassen en koken kwamen ze niet meer toe. Ze vergaten naar de waterstoker te gaan om warm water te halen om te koken. Dat maakte hun mannen weer boos.

Ook buitenlandse vrouwen vestigden zich in de Polder. We weten iets over hen omdat een buitenlandse zich bij de politie moest melden zodat die haar identiteit kon vaststellen. Bii die gelegenheid diende ze ook te vertellen waarom ze het werk wou doen. Zo weten we dat Louise Dorothea Witte, in Saksen was geboren en 4,5 jaar in Hannover en Hamburg in de prostitutie had gewerkt. Ze was op haar 28ste naar Amsterdam gegaan om dienstbode te worden maar werkte drie maanden clandestien in een bordeel. Daarna ging zij in het bordeel van Van Doorn, Zandstraat 28 werken. Augusta Lauer kwam op haar 27ste in het bordeel van vrouw Esser terecht, Zandstraat 36. Maria Sophia Lange meldde zich in het huis van weduwe Koch op Roode Zand en had in bordelen in Hamburg en Dresden gewerkt. [VIII]Werff, van der, 1996

Terug naar de inhoudsopgave van het boek

Sietske Altink

Klik hier voor uitgebreide informatie over de bronnen

 

Noten

Noten
I website stadsarchief
II Hazewinkel, 1974-1975 p. 465
III Mees, uitgegeven in 1979
IV Guyot, 1882
V Brusse, 1917
VI Oud Rotterdammer,  12-5-3015
VII Romer, 1999
VIII Werff, van der, 1996