‘Heeft u een partner?’ Deze vraag stelde de politie vóór de coronacrisis tijdens een intakegesprek aan een sekswerker die in Den Haag wilde gaan werken. Een andere veel voorkomende vraag ln dit verband is of de nieuwkomer al ervaring in sekswerk had. Daar bleef het niet bij. In Den Haag gaat men nog verder, zo wordt de sekswerker gevraagd de logbestanden van haar mobiel te laten zien. De sekswerkers moeten een papier ondertekenen dat ze erin toestemmen dat de gegevens aan politie en justitie worden doorgegeven. De betreffende sekswerker moest zich dat laten aanleunen want zij kon alleen aan de slag als de politie haar op grond van het intakegesprek een positief werkadvies gaf. Zo’n intakegesprek zou vóórkomen dat er in het Haagse sekswerkers voor pooiers gingen werken.
In den Haag moest de exploitant voor iedere ‘nieuwe’ sekswerker de politie (tot 2015) of het Haags Economisch Interventie Team (na 2015) inschakelen voor het verkrijgen van een werkadvies voor hem/haar. Wanneer zo’n werkadvies negatief uitviel, indien men bijvoorbeeld meende dat de sekswerker niet onafhankelijk was, mocht een exploitant haar niet laten werken op straffe van verlies van zijn vergunning. De vrouwen die een negatief werkadvies kregen, vertrokken dan maar om uit het zicht van de politie te blijven.
De ene ambtenaar gaf vaker een negatief werkadvies dan de andere. Zo kennen we het verhaal van ene ‘Julia’ die enigszins bezorgd keek en niet lachend achter het raam stond. Volgens haarzelf was dat omdat ze zich op dat moment zorgen maakte over haar familie. Hoewel ze zelf vond dat ze voldoende Engels sprak, moest ze een toets Engels succesvol afsluiten om alsnog een positief werkadvies te bemachtigen.
In Amsterdam en Utrecht is het idee van een intakegesprek opgepakt vanuit de behoefte aan registratie en aan een ‘contactmoment’ met sekswerkers. In Utrecht werd er anno 2016 heel weinig geregistreerd omdat men ondanks het verwachte heil van de registratie toch maar de raamgebieden heeft gesloten.
In 2016 is er tot groot verdriet van de gemeenten en tot opluchting van sekswerkers nog steeds geen landelijke registratie ingevoerd. Enkele steden doen toch aan de een of andere vorm van registratie en verdedigen dit met het argument dat het een ‘contactmoment’ oplevert om de sekswerker informatie te overhandigen. Dit contactmoment wordt in Amsterdam door een zelfredzaamheidstoets gerealiseerd. Men gaat hierbij van de onbewezen stelling uit dat zelfredzame sekswerkers moeilijk slachtoffer van een misdrijf, zoals chantage kunnen worden. In Amsterdam wordt het houden van intakes aan exploitanten/ verhuurders overgelaten. Niet iedereen is daar blij mee. Exploitanten vinden dat de gemeente het probleem van mensenhandel op hen afschuift. Ook sekswerkers hebben kritiek: ‘Moeten we een intake doen bij mensen die ons uitbuiten met bijvoorbeeld hoge huren?’, zo luidt een van hun klachten. Een ander probleem vormt de vertrouwelijkheid van de gegevens die de exploitant met de politie in het geval van een vermoeden van mensenhandel moet delen.
Ook naar aanleiding van actie van de politie in Alkmaar (maart 2013) meldden sekswerkers bij deze Denktank dat het doorwerken tijdens menstruatie met een sponsje al als een signaal van mensenhandel werd opgevat. Maar dit is meer een signaal dat de verdiensten niet zo hoog zijn. Veel vrouwen moeten/ willen in deze dagen doorwerken om de hoge raamhuren te kunnen betalen.
In een rapport over de contactmomenten [vi]wordt beweerd dat sekswerkers niet klagen over de schending van de privacy tijdens de ‘contactmomenten’. Dat komt mogelijk omdat ze bang zijn dat een weigering te tekenen de uitslag van de toets negatief beïnvloedt. Het is echter maar de vraag of dit allemaal niet in strijd is met de privacywetgeving. Niet voor niets heeft de belangenorganisatie Proud door middel van een brief geprotesteerd tegen deze gang van zaken. Wel maakt het genoemde rapport duidelijk dat sekswerkers de vragen op zijn zachtst gezegd vervelend vinden. Het verhaal doet de ronde dat vrouwen elkaar waarschuwen niets over een partner te zeggen, omdat zijzelf en haar vriend problemen kunnen krijgen. [vii]
Is er dan helemaal geen behoefte aan intakegesprekken? Uit bovengenoemd rapport blijkt dat sekswerkers het willen hebben over de (te) hoge huren en het gebrek aan werkplekken. Ook is vaak de behoefte geuit aan tips van ervaren sekswerkers. Maar daar hoeft de politie niet aan te pas te komen. Ten gevolge van de intakes is de politie niet meer de ‘beste vriend’ van de sekswerkers.
Dergelijke ‘intakegesprekken’ zijn geen hedendaagse uitvinding. In de late middeleeuwen gebeurde zo’n intake al in zuidelijk Frankrijk en Spanje. Van sommige steden in Andalusië weten we dat de aspirant bordeelbewoonster bij het stadsbestuur moest verklaren dat ze niet elders in een stadsbordeel schulden voor bijvoorbeeld kleren had opgelopen. [i]
In de Rhône vallei bijvoorbeeld vonden de autoriteiten in de jaren twintig van de zestiende eeuw dat alleen vrouwen die in een andere stad ervaring hadden opgedaan tot de stadsbordelen mochten toetreden. Derhalve werden vroedvrouwen ingeschakeld om te bepalen of de sollicitant ‘tekenen’ van eerdere ‘verdorvenheid’ vertoonde. [ii]Tevens kregen de vrouwen tijdens dit ‘contactmoment’ informatie over hun plichten. Ze moesten onder ede verklaren dat ze de waard/waardin keurig de huur en de bijdrage voor de verwarmingskosten zouden betalen.
Behalve om te bepalen of de vrouwen geen slachtoffer van schuldslavernij of mensenhandelaren waren, dienden deze laatmiddeleeuwse intakegesprekken een doel dat ons 21ste-eeuwers vreemd in de oren klinkt: het bestrijden van incest. ‘Incest’ werd namelijk toen door het kerkelijk recht veel ruimer opgevat dan nu het geval is. Volgens sommige theologen was de geslachtsdaad met een bloedverwant in de zevende graad al incest. Ook seksueel contact met een zus van een partner viel eronder. Daarom mochten ‘de deernen’ niet diverse klanten uit één familie bedienen. Teneinde te voorkomen dat ze verre familieleden als klant kregen, moesten de vrouwen in sommige delen van Frankrijk en Andalusië tijdens de intake aantonen dat ze vreemdeling waren en geen familie in de stad hadden. [iii]
De handhaving was echter een probleem. in de illegale prostitutie werkten vele vrouwen die uit de stad zelf kwamen. Getrouwde vrouwen en weduwen die officieel niet mochten werken, waren ook aangewezen op de illegale prostitutie. Tevens kon men niet verhinderen dat ‘onschuldige’ maagden door ‘ruffianen’ (pooiers) en koppelaar (ster)s aan het werk werden gezet.
Bij het volgende voorbeeld van intakegesprekken in het laat negentiende -eeuwse Nederland was het doel mensenhandelaren de pas af te snijden.
In het Wetboek van Strafrecht van 1881 dat in 1886 in werking is getreden bepaalde artikel 452 het volgende:
De bordeelhouder die in het huis waarin hij zijn bedrijf uitoefent eene niet tot zijn gezin behoorende vrouw opneemt zonder haar vooraf, op voor haar verstaanbare wijze, in tegenwoordigheid van den Burgemeester of van een door dezen aangewezen ambtenaar op diens bureel te hebben bekend gemaakt met het bedrijf dat aldaar wordt uitgeoefend wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van ten hoogste 300 gulden. [iv]
In Amsterdam leverde dit slechts twee vrouwen op die bewogen konden worden een ander beroep te kiezen, maar uiteindelijk gingen ze weer de prostitutie in. Tussen 15 oktober 1886 en 28 maart 1887 verschenen bij de ambtenaar die de burgemeester moest vertegenwoordigen, 46 bordeelhouders en werd de aard van het bedrijf aan 197 vrouwen bekendgemaakt. De ambtenaar in kwestie vond dit ‘contactmoment’ een overbodige formaliteit. Alle vrouwen wisten dat ze in de prostitutie zouden komen en ze waren ook niet zo jong als iedereen wel dacht. Enkelen waren 24 en 25 maar de meesten waren tussen de 30 en 40 jaar oud.[v]
2019: Inmiddels is de politie door de rechter op de vingers getikt: registratie van sekswerkers mag niet meer.
Sietske Altink