De laatste tijd verkondigen sommige columnisten en politici de mening dat mensenhandel sinds de opheffing van het bordeelverbod in Nederland is toegenomen. Dat valt niet hard te maken. Internationale ontwikkelingen spelen ook een rol. En in veel landen waar wel een bordeelverbod is, komt mensenhandel wel voor. Dat gold ook – vooral in de jaren tachtig en negentig-  van het Nederland van vóór 2000.

Tot de jaren tachtig van de twintigste eeuw kon het aantal vrouwenhandel zaken in Nederland op één hand worden geteld. Zo stond in 1960 een Marokkaan terecht die jonge vrouwen door middel van wurgcontracten tot seksuele dienstverlening in het Midden-Oosten dwong. In 1982 speelde er een zaak met Portugese vrouwen. (Haveman, 1997) .

In Nederland hadden feministen van de tweede golf hun pijlen aanvankelijk op het sekstoerisme in verre landen en niet op vrouwenhandel in Nederland gericht. Dit sekstoerisme was een belangrijk thema tijdens de oprichting van de Global Feminist Workshop to Organize against Traffic in Women, in Rotterdam, in 1983.

Sekstoerisme was een ‘onverwacht’ gevolg van het einde van de Vietnamoorlog. Amerikaanse soldaten gingen weg en kwamen niet meer in Thailand voor ‘Rest and Recreation’. Met andere woorden ze bezochten geen sekswerkers meer in de  Go Go Bars. Touroperators benutten de braak liggende infrastructuur voor dit vermaak en creëerden zo een markt van Thaise vrouwen voor westerse toeristen. [I]Roerink en Vleuten, 1988

In de tweede helft van de jaren tachtig bleek dat vooral Thaise en Zuid-Amerikaanse vrouwen niet alleen in hun eigen land sekstoeristen moesten bedienen, maar ook voor de prostitutie in Nederland en andere West- Europese landen werden geworven.

Mensenhandel voor 2000

Het is een illusie dat mensenhandel/ vrouwenhandel vóór 2000 in Nederland nauwelijks voorkwam. In de jaren tachtig en negentig waren er kleinschalige maar ook grootschalige vrouwenhandelbendes in Nederland actief. De politie was toen niet altijd alert op vrouwenhandel. Zo beschrijft De Boer (1994) dat er bij een bepaalde politieman geen bel ging rinkelen toen hij een paar Thaise vrouwen aantrof die geen beschikking over hun paspoorten hadden.

Eind jaren tachtig en in de jaren negentig zag de politie zich geconfronteerd met een sterke toename van vrouwen uit Zuid- Amerika en Zuid- Oost Azië in de prostitutie. Sommige politiekorpsen besloten deze vrouwen te gedogen, zodat men enig zicht op hen kon houden. Deze vrouwen kwamen in Rotterdam en Twente met de exploitant naar het bureau om een gedoogstempel te halen.  Nu zou het verschijnen van een vrouw in gezelschap van een exploitant/ bemiddelaar als een signaal van mensenhandel worden opgevat. (Werson, 2012)

Tevens verkeerde de politie – mede door de onduidelijkheid in de definitie van vrouwenhandel- in verwarring over wat (strafbare) uitbuiting was en wat niet. Zo kreeg de politie Rotterdam in 1993 het volgende contract van een (malafide gebleken) bemiddelingsbureau onder ogen:

Contract met dhr. M J. V. van bureau… S.

Opgemaakt, 03-03-92

Contract is voor drie maanden. Artiest zal basisbetaling krijgen. Voor iedere dag 50 gulden voor optredens, 30 gulden per dag. Men dient minimaal 30 optredens te verzorgen.

10% van de provisie op rekening van de klant en verder krijgt de artiest nog enkele bonussen. Bureau (s.) betaalt de reis terug en zorgt voor onderdak en werkvergunning en belastingafdrachten. Artiest verklaart gezond en niet zwanger te zijn en accepteert medisch onderzoek door bureau S..

Artiest krijgt in volgende gevallen boete:

150, gulden bij contractbreuk, wanneer de termijn is verstreken.

-500 gulden bij weglopen uit de club onder werktijd.

-500 gulden bij absentie van werk.

Het commentaar van de politieman tijdens een interview [iv]:

Het is heel makkelijk om mensen die afhankelijk zijn te manipuleren. Dat doet iedere werkgever. Hij ziet dat als een stuk management. Alleen dit is niet aanvaardbaar. In hoeverre kun en mag je gaan in het manipuleren van mensen binnen je bedrijfsvoering? Het zijn natuurlijk wel bedrijven. Wanneer is het ontoelaatbaar en wanneer is het strafbaar? Dat is het grote dilemma, met die contracten voor de Poolse meisjes heb je het eerder over een arbeidsgeschil, dat ze te lange werktijden hebben. En ze zijn het niet eens met de percentages.

Vóór 2000 waren veel exploitanten vaak medeplichtig aan vrouwenhandel. Sommigen waren zelfs direct betrokken bij de rekrutering van vrouwen. [v] Uit aangiften uit die periode komen verhalen voor over meeprofiterende exploitanten in onder andere Den Haag, Haarlem, Rotterdam, Amsterdam, Den Bosch en Limburg. Zij stopten  een deel van het geld dat de klant betaalde in een envelop en bewaarden die voor de handelaar. Die kwam op gezette tijden de gelden ophalen. [vi] C.Fijnaut, in 1995 onderzoeker voor de Cie Van Traa:

In Nederland vond ik de betrokkenheid van clubeigenaren bij vrouwenhandelzaken opvallend. Ze verdienen er soms vies grof geld aan en ze weten heus wel dat het niet in de haak is.’ (Geciteerd in Altink en De Bruijn, 1996 pp 5-9)

Later bevestigden E. van Dijk (2002) en de Nationale Rapporteur (Tweede Rapportage, 2003) dat exploitanten in de periode voor de legalisering veel meer van vrouwenhandel profiteerden dan in de periode daarna. Brand (1996) vermeldt dat de betrokkenheid van exploitanten in dat tijdsgewricht per regio verschillend werd beoordeeld. In Rotterdam meende de gemeente dat exploitanten erbuiten stonden; in Limburg daarentegen werden ze als medeplegers beschouwd. Overigens waren er in die periode ook exploitanten die meteen de politie belden wanneer er zich handelaren met vrouwen meldden.

Twee grote Rotterdamse vrouwenhandelzaken

Eind jaren tachtig en in de jaren negentig speelden twee grote zaken in Rotterdam: de zaak van de kunstfamilies en De Bende van de Miljardair.

In die periode werkte ik bij de Stichting Tegen Vrouwenhandel. Op een vrijdag, aan het eind van de middag belde de politie Rotterdam. Ze was een grote vrouwenhandel zaak op het spoor met naar schatting honderd slachtoffers. In die tijd vonden we het al veel als we voor drie of vier vrouwen opvang moesten regelen, maar honderd? We konden toen nog niet weten dat er in Rotterdam een paar maanden later nog een grotere zaak aan het licht zou komen, met slachtoffers en daders uit verschillende landen.

Bij die eerste grote zaak – later de zaak van de kunstfamilies genoemd- ging het vooral om vrouwen uit de Dominicaanse Republiek die door Dominicaanse dames van middelbare leeftijd, aan het werk in de prostitutie waren gezet om ‘schulden’ terug te betalen. De Dominicaansen die een soort ‘familiebedrijf’ runden, vormden hadden meer dan honderd vrouwen uit de Dominicaanse Republiek zogenaamd voor fabriekswerk naar Nederland gehaald. In Nederland aangekomen bleek echter dat ze aan de lopende band mannen aan hun gerief moesten laten komen. De vrouwen kregen namelijk te horen dat ze 20.000 tot 30.000 gulden aan het familiebedrijf dienden te betalen. Sommigen gingen al op hun eerste avond in Nederland de prostitutie in zodat ze de eerste termijn van deze ‘schuld’ snel af konden lossen.

Het leeuwendeel van het geld was echter bestemd voor de veelal vervalste papieren waarmee de vrouwen bij aankomst in Nederland opgescheept bleken te zijn. Ze zagen tot hun verbijstering dat ze een nieuwe naam hadden gekregen en dat ze ineens jaren ouder of jonger waren geworden. Bovendien hadden velen er zussen, zelfs tweelingzussen, bijgekregen.

Met die valse documenten werd heel vindingrijk de Nederlandse nationaliteit aangevraagd. Dit ging als volgt: de twee señoras, zoals de slachtoffers de twee oudere vrouwen die de baas waren, noemden hadden via een huwelijk, de Nederlandse nationaliteit verkregen. Dat stelde hen in staat gebruik te maken van een regeling die van 1985 tot 1987 van kracht was, waardoor kinderen van een Nederlandse moeder volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap voor de Nederlandse nationaliteit konden kiezen of ‘opteren’. De señoras maakten in verschillende stappen misbruik van deze in oorsprong humanitaire bepaling in het kader van de gezinshereniging. Men begon met de te verhandelen vrouwen met valse geboorteaktes tot dochters van de señoras of hun medewerksters te verklaren. Indien nodig werd de leeftijd van de dochters in één moeite door vervalst omdat alleen kinderen beneden de 21 jaar van zo’n optieverklaring, zoals dat officieel heette, gebruik konden maken. Tot slot haalde men een Nederlands paspoort op het stadhuis. Er zijn ook enkele ‘zonen’ bijgemaakt, maar dat had alleen tot doel hun de Nederlandse nationaliteit te verschaffen.

Naar verluidt was bij deze hele operatie een corrupte ambtenaar in de Dominicaanse Republiek betrokken. Deze behendigheid in het regelen van papieren had een van de dames reeds in de Dominicaanse Republiek de bijnaam ‘De Consul’ opgeleverd. De beide ‘kunstmoeders’ zoals de Rotterdamse politie de frauduleuze moeders had gedoopt, wierven andere Dominicaanse kunstmoeders om nog meer ‘kunstdochters’ in omloop te kunnen brengen. Voorwaarde was dat deze medewerksters, bijvoorbeeld door middel van een huwelijk de Nederlandse nationaliteit hadden verkregen. Tegen betaling van 1000 gulden per ‘kunstkind’ vulden zo andere in Nederland wonende kunstmoeders hun dochterbestand aan. Naderhand zou blijken dat sommige dochters in werkelijkheid even oud waren als hun ‘kunstmoeders’.

Dit aanmaken van ‘kunstkinderen’ gebeurde iets te enthousiast. Teneinde deze handel nog rendabeler te maken, had men namelijk vele tweelingen gecreëerd. Dit deed men om het ongemak te omzeilen van het leeftijdsverschil van negen maanden dat tussen de dochters van één kunstmoeder moest worden aangehouden. Een foutje, want zo kwam de Rotterdamse politie de organisatie op het spoor. De vreemdelingendienst ontdekte dat veertig procent van de meisjes die voor de Nederlandse nationaliteit hadden geopteerd uit tweelingen bestond, een volstrekt tegennatuurlijk percentage. Rekening houdend met het hoge aantal ‘kunsttweelingen’ becijferde de politie dat er in Nederland zo’n 70 kunstfamilies huis hielden.

Lees het hele verhaal:

Kunstfamilies

De Bende van de Miljardair

In 1987 sprak ik een arts in het academisch ziekenhuis dat toen Dijkzigt heette. Tot mijn verbazing stortte hij zijn hart uit. Hij vertelde dat hij onlangs weer eens jonge Thaise meisjes had moeten goedkeuren. Hij wist dat het niet deugde. Maar hij werd bedreigd en zat ook in zijn maag met de arts- patiënt vertrouwensrelatie.

De komst van die jonge Thaise meisjes bleek achteraf de prelude van een grote vrouwenhandel zaak te zijn, waarbij meerdere landen betrokken waren en die in België tot een parlementaire onderzoekscommissie zou leiden. De hoofdverdachten waren namelijk Belgen. De eerste berichten over buitenlandse vrouwen die als ‘culturele danseressen’ via agentschappen werden geworven en vervolgens tot prostitutie werden gedwongen, stammen uit 1987. Aanvankelijk was een Frans echtpaar daarvoor verantwoordelijk. [II]Reformatorisch Dagblad, 19-12- 1987 Nadat deze Fransen door de politie waren opgepakt werden hun activiteiten voortgezet door drie Belgen en hun handlangers. Zij ontwikkelden de zogenaamde Cyprusconnectie: de geronselde vrouwen werden naar Cyprus gestuurd om daar als erotisch danseres aan de slag te gaan of zogenaamd een opleiding daartoe te volgen.

Het verhaal begon in Rotterdam pas echt in 1990 toen een paar Aziatische vrouwen uit een Rotterdamse seksclub waren ontsnapt en zich vervolgens bij de politie hadden gemeld. De politie vond het een goed idee om het Bureau Financiële Ondersteuning, bijgenaamd het Kaalplukteam, in te schakelen dat al snel ontdekte dat er meer aan de hand was dan vrouwenhandel. Zo werd er fraude gepleegd met creditcards van de klanten. [III]Volkskrant 4-1-1992 Men vond brieven van klanten die schreven dat het personeel wanneer ze beschonken waren, een bewijs van aankoop met een creditcard tweemaal lieten ondertekenen. Bij de inval die daarop volgde is de hele papierwinkel in beslag genomen. Het Bureau Financiële Ondersteuning ontdekte onder andere dat de directeuren van het miljoenenbedrijf van de Miljardair voor de Belastingdienst niet bestonden. De Belgen van de Bende van de Miljardair bleken na de actie van het Kaalplukteam toch een belastingschuld van zo’n twee miljoen te hebben. Naar verluidt hebben ze die met 100.000 gulden afgekocht, een schijntje. De Bende bezat zo’n vier seksclubs in Rotterdam en had zakelijke belangen bij diverse andere seksclubs in Nederland en in Denemarken, Zwitserland, Italië en in het Belgische. Gent.

De verrichtingen van deze bende hadden internationaal de aandacht getrokken. De BBC wijdde er een documentaire aan. De criminoloog Fijnaut schreef er een boek over. Maar het meeste opzien baarde het boek van Chris de Stoop, ‘Ze zijn zo lief meneer’. Dit werd een internationale bestseller. Op de begrafenis van koningin Boudewijn mochten twee slachtoffers van de bende het woord voeren. Zij konden het echter niet omdat ze door emoties waren overmand en Chris de Stoop nam het op het laatste moment van hen over.

Lees het hele verhaal

Een cocktail van medeplichtigen (mei 1996)

In de Cocktailzaak werd een Nederlander ervan verdacht in samenwerking met criminelen uit het voormalige Joegoslavië zeker 19 vrouwen, bijna allemaal uit de Oekraïne, onder dwang in de raamprostitutie aan het werk te hebben gezet. Deze zaak lijkt op andere vrouwenhandelzaken met even  tot de verbeelding sprekende namen als Glasnost, Brût en Goulash. Ook bij deze zaken stonden Oost-Europeanen en ‘Joegen’ terecht. Deze bendes bestonden over het algemeen uit enkele Oost-Europese mannen – een of meer vrouwelijke ronselaars – meestal vriendinnen van de hoofdverdachten – en enkele Nederlandse medeplichtigen.

De taakverdeling is als volgt: één divisie ronselt snelle beslissers voor een baantje van een paar maanden in Nederland of Duitsland. Vervolgens droeg de ploeg handelaren ze in bijvoorbeeld Duitsland over aan ‘leveranciers’ die ook het transport verzorgden. Op hun beurt verkwanselden deze lieden ze aan clubbazen of aan pooiers die ze achter de ramen zetten. Soms werden de vrouwen doorverkocht. De overdracht was een feit wanneer de paspoorten waren ingenomen.

Alsof het de normaalste zaak van de wereld is, werd de aankoopprijs voor een vrouw op 1500 tot 5000 gulden gesteld. Bijna overal golden dezelfde afspraken over percentages en afdrachten. 50% van wat iedere klant opbracht was voor de exploitanten en 25% voor de leveranciers. De vrouwen kregen officieel 25% maar moesten daar hun zogenaamde schulden binnen enkele maanden van aflossen.

Liefdadigheid

De Nederlandse verdachte in de Cocktail zaak was een raamexploitant. Hij was niet de enige. Nogal wat exploitanten die beweerden geen ‘goede’ -dat wil zeggen niet-zeurende, niet-geëmancipeerde, goedkope en gezeglijke meisjes- te kunnen krijgen, waren maar al te bereid deze vrouwen aan het pezen te zetten. En veel clubexploitanten hanteerden een nogal slordige sollicitatieprocedure. Dat gold bijvoorbeeld voor een bordeelhouder die in 1995 tegen de rechter zei:

‘De leverancier zei dat de vrouwen wel wisten wat ze kwamen doen. Iedereen weet dat je in Europa lekker in de prostitutie kunt verdienen. Die vrouwen waren toch vrijwillig die schuld aangegaan. Hun kleedgeld had ik gewoon voorgeschoten. Maar ze lopen Zeeman voorbij en gaan naar dure boetieks’. Hij had uit liefdadigheid gehandeld; hij had die ‘arme meisjes’ immers de mogelijkheid geboden een Nederlandse man aan de haak te slaan!

Exploitanten moesten wel weten dat er iets mis is als een Oost-Europeaan vrouwen aanbiedt die buiten op de stoep de onderhandelingen moeten afwachten. Soms werden exploitanten gedwongen om deze vrouw aan het werk te zetten. Zij werden met een ‘offer they can’t refuse’ voor het blok gezet . Onder dreigementen nemen ze de vrouwen soms maar aan.

Een Slowaakse was met het argument gelokt dat het in Nederland veilig was voor sekswerkers en dat er altijd een condoom werd gebruikt. ‘De meest gerespecteerde, zelfs getrouwde vrouwen doen het werk. Je hoeft het maar een paar maanden te doen, je drinkt wat met zo’n man en als je het bevalt ga je met hem uit’, zo had een andere handelaar een vrouw over de streep getrokken. De nieuwe rekruten denken dat ze in luxueuze nachtclubs terechtkomen. Een werkplek op de Wallen of in de Groningse raamprostitutie wordt dan als een koude douche ervaren. Ze vinden het verschrikkelijk om zo te kijk te worden gezet. Oost-Europese vrouwen die in clubs en privéhuizen werkten, moeten soms als ze te weinig verdienden voor straf achter de ramen gaan werken.

De verdiensten voldeden niet aan de verwachting. Sensatieverhalen over tienduizenden guldens omzet per dag kloppen niet. Slechts zelden kan een vrouw 25 klanten per dag afwerken. Vrouwen die nieuw waren konden soms een bruto omzet van 1000 gulden behalen, maar daar moest nog de hoge raamhuur van gemiddeld 150 gulden voor een halve dag af. Daar komen nog de kosten bij voor het vervoer naar de werkplek, de condooms en de kleding. Voor een karige maaltijd van soep uit een pakje vroeg een handelaar 25 gulden. Als ook nog 1000 gulden voor een visum dat slechts enkele dagen geldig is en de steeds oplopende schulden voor de ronselaars werden afgetrokken, bleef er niet veel over.

Wanneer een handelaar 150 gulden per dag eiste, viel dat soms niet op te brengen. Veel vrouwen liepen dan ook weg en probeerden elders hun terugreis te verdienen. Ze hoopten dan maar dat de ronselaars hen niet zouden vinden. Weer anderen hielden het vol om te redden wat er te redden viel. Het is in de jaren negentig zeker drie keer voorgekomen dat vrouwen vrijlating werd beloofd als ze voor vervanging zorgden. (…)

Subtiele dreiging

Niet alle slachtoffers worden opgesloten, mishandeld en verkracht. Oost-Europese bendes hadden subtielere dwangmiddelen in hun repertoire. Ze dreigden tegenstribbelende vrouwen door te verkopen aan Marokkaanse of Turkse mannen. ‘Dan wordt het nog erger’, zo luidde het standaarddreigement van de handelaren. Soms werd die koop ook daadwerkelijk gesloten.

Het aandeel van Turkse mannen bestond toen vooral uit het ronselen in de landen van herkomst, waar ze meestal met een Oost-Europese vrouw samenwoonden. Turkse bareigenaren vormden in Duitsland een vangnet voor Oost-Europese vrouwen die later naar Nederland werden gestuurd. In de jaren negentig is één zo’n lijn, die van Suleyman A., die betrokken was bij de bende van Venlo, opgerold. Hij leverde voor seksclubs in het Limburgse.

In de Brûtzaak die in november 1995 speelde, werden Slowaaksen in een Turkse club in Rotterdam opgesloten. Bij wijze van betaling kregen vrouwen fiches, waarmee ze later hun schuld konden aflossen. Deze clubs waren niet bepaald populair want de vrouwen kregen er slecht te eten en moesten soms tegen hun zin drugs gebruiken.

Niet altijd staan de bordelen te boek als seksclub. In 1993 bijvoorbeeld, was er een inval in een pizzeria in het oosten van het land waar Roemeensen met klanten ‘naar boven’ moesten. Een speciale ‘reclameman’ adverteerde deze ‘mogelijkheid’ door af en toe met het bedienend personeel naar boven te verdwijnen. Deze gelegenheden zijn moeilijk te vinden, want ze adverteren niet. Ze werken met mond tot mond reclame.

(Fragment uit ongepubliceerd artikel Sietske Altink uit 1996)

De Stichting tegen Vrouwenhandel organiseerde een platform waaraan vele vrijwilligers en ook De Rode Draad deelnamen.

De Stichting tegen Vrouwenhandel organiseerde een platform waaraan vele vrijwilligers en ook De Rode Draad deelnamen.

Hoewel de politie toen in dit tijdsgewricht een budget voor bestrijding  van mensenhandel zwaar moest bevechten en de Stichting Tegen Vrouwenhandel (nu Comensha), vaak onderbezet was en op volle toeren draaide, kwamen er in dit tijdsgewricht vrouwenhandelzaken voor de rechter.

Terug naar de inhoudsopgave van het boek

Zie enkele reconstructies van vrouwenhandelzaken uit die periode: Dossier Vrouwenhandel NL, de feiten, de verhalen en de ervaringen: (Amsterdam 1993)

Lopend over de grens

De barensnood van Conchita

De zaak van de Colombiaan

In Joegoslavië was ik veiliger

De Griekse connectie

 

Noten

Noten
I Roerink en Vleuten, 1988
II Reformatorisch Dagblad, 19-12- 1987
III Volkskrant 4-1-1992

Inhoud Artikel