‘Prostitutie is het oudste beroep’. Meestal wordt deze uitspraak gniffelend of vergoelijkend geuit door mensen die zich willen laten voorstaan op hun realiteitszin of hun tolerante houding. Ze geven ermee aan dat prostitutie nooit zal verdwijnen. Zonder het te beseffen gaan ze echter uit van een vooroordeel. De bewering dat prostitutie het oudste beroep is, stamt namelijk uit de tijd dat men prostitutie een noodzakelijk kwaad achtte om de natuurlijke behoeften van mannen te bevredigen.
Artsen vreesden in de negentiende eeuw dat als er geen prostitutie was, mannen ‘nette vrouwen’ zouden gaan belagen of nog erger, hun toevlucht tot masturbatie zouden nemen. Toen meende men immers dat masturbatie een groot gezondheidsrisico inhield. (Nater, 1986, Stemvers, 1985). Het idee dat prostitutie het oudste beroep is, is ook gestoeld op de gedachte dat alleen vrouwen dit werk doen. Vrouwen zouden geen behoefte hebben aan seks, wat we met de kennis van nu een achterhaald idee vinden.
Archeologen mogen uitmaken welk beroep het oudste is, maar prostitutie is het zeker niet. Sommigen zullen zeggen dat ‘appelplukster’ het oudste beroep is.
In plaats van als een beroep is het heel lang als afwijkend, zondig of crimineel seksueel gedrag gezien. Betaling was van ondergeschikt belang. In de tijd dat men prostituees ging registreren zagen sekswerkers zelf het ook niet altijd als een beroep. Ze gaven bij de ambtenaar allerlei andere beroepen op zoals naaister, als ze al een beroep noemden.
In de definitie van prostitutie werd sinds die tijd eraan toegevoegd dat iemand ‘er een gewoonte van moest maken’ om seks tegen geld te leveren. Maar een ‘gewoonte’ is nog steeds geen beroep. Een bakker bakt ook geen brood uit ‘gewoonte’ maar om de kost te verdienen. Niettemin is door het kenmerk van ‘er een gewoonte van maken’ er een officieel onderscheid aangebracht tussen de overspelige vrouw en de sekswerker.
Niet altijd handelden sekswerkers, vooral in het verleden als professionelen, dus niet beroepsmatig.
Criminaliteit
‘Publieke vrouwen handelden ook niet altijd beroepsmatig; sommige prostituees lieten zich alleen met drank betalen en opvallend veel ‘publieke vrouwen’ waren in het verleden betrokken bij het beroven van klanten. (Otgaar en Schaik 1991, Huitzing, 1983, Van de Pol, 1996). De geleidelijke professionalisering van het bordeelwezen betekende echter niet dat bordeelhouders de koppeling met criminaliteit loslieten. Ook in officieel erkende bordelen liepen klanten het risico beroofd of afgeperst te worden. Maar het werd er voor hen niet beter op toen de bordelen aan het einde van de negentiende eeuw en begin twintigste eeuw werden gesloten. De daardoor illegaal geworden prostitutie kwam in handen van criminelen. (Zie het item of Roversholen). Dit veranderde in de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Seks buiten het huwelijk werd geaccepteerd en sekswerkers beseften dat het beroven of een man uitpezen tot hij geen stuiver meer over had, niet goed was voor de klantenbinding. Er ontstond een beroepscode waarin discretie met betrekking tot de clientèle een essentieel onderdeel was.
Sietske Altink