In Zwolle stonden tussen 1876 en 1900 259  publieke vrouwen in twee registers ingeschreven. Deze documenten bevatten gegevens over de leeftijd en andere bijzonderheden van deze vrouwen. Tevens staan er de toenmalige bordeelhouders in Zwolle in beschreven. De archieven geven ook informatie over de mobiliteit van de beroepsgroep.

Voorbeelden

Marie Juliette Clouvel arriveerde op 4 november 1881 op 21-jarige leeftijd  in Zwolle. De meeste vrouwen waren 21 jaar of ouder en waren ongehuwd.Zij ging voor drie weken naar Buitenkant C 234. Naast de Nederlandse bordeelhoudster werkten er in dit pand een Nederlandse en twee Duitse vrouwen. Clouvel bleef in Zwolle tot ze op 17-1-1882 naar Antwerpen vertrok. Zij was ongeveer 1 meter 60, had een ovaal gezicht, grijze ogen, donkerbruin haar en een moedervlek in de hals. Derkje Ankersmit was lang en droeg een kam in haar haar. Zij was vanuit de Schoone Bout (slagerij annex bordeel) naar Kampen gegaan om te ‘hoereren’. Maar een dragonder werd verliefd op haar, betaalde haar zes gulden schuld en nam haar vervolgens mee naar Deventer. De kleine dikke meid in Het Roosje zou Elizabeth Hansing/Helena van Zanten zijn en had vanaf haar vroegste jeugd in Zwolle gewoond. 40 procent vertrok al na twee maanden uit Zwolle, meestal in het gezelschap van een collega. Alleen Geeske Hoekstra bleef er zeven jaar wonen en was er vanaf 1876 bordeelhouder. Er werkten ook betrekkelijk veel vrouwen uit België en Duitsland.

De vrouwen vertrokken ook bijvoorbeeld naar Hoorn,Hellevoetsluis en Harlingen. De gegevens over de mobiliteit geven blijk van een druk verkeer tussen Zwolle, Zutphen en Arnhem. Ze namen ook wel de boot naar Amsterdam waar ze zich als dienstbode lieten inschrijven. Amsterdam was zo populair omdat daar de medische keuring niet verplicht was. In Amsterdam was er een bordeel dat nauwe banden met het Zwolse onderhield.

De vrouwen namen vaak de benen om de medische keuring of gedwongen opname te ontlopen. Dit kon dankzij artikel 13 van het reglement van 1861. Volgens dit artikel moest de naam van de vrouw ambtshalve worden geschrapt wanneer zij haar bedrijf ‘klaarblijkelijk’ vaarwel had gezegd.

Verzet van de vrouwen tegen reglementering en registratie

Vanaf 1846 blijkt dat een deel van de vrouwen na visitatie niet in het ziekenhuis wilde worden opgenomen. In 1862 onttrok een aantal vrouwen, waaronder de op 1 juni 1828 in Kampen geboren Pauline Tardy, zich aan de reglementering. Zij werd op haar negentiende met haar zus en enkele anderen door de commissaris als straathoer in het rapportenboek ingeschreven. Daarna kwam zij niet meer in de registers voor. In juli 1858 trouwde zij met J.L. Jongedijk, die haar kinderen echtte maar in 1860 in een bedelaarskolonie terecht kwam en zich niet meer in Zwolle liet zien. In 1861 en 1863 baarde Pauline nog twee kinderen en was intussen weer als prostituee ingeschreven. De commissaris tekende in 1862 in zijn rapportenboek aan dat de gezusters Rijfkogel, de gezusters Tardy en anderen de visitatie – het verplichte medische onderzoek- hadden ‘overgeslagen’.

Alleen tegen Pauline werd een proces-verbaal opgemaakt. Op 9 april 1863 verscheen zij voor de politie- rechter Rietberg, die haar vrijsprak. Bij hoger beroep vernietigde het Hof dit vonnis echter. De Hoge Raad bevestigde daarop de oorspronkelijke vrijspraak. Op 10 september 1884 beval B en W de stadsheelmeester het medisch onderzoek te schorsen. Op 7 juni 1864 werd de verouderde en verpauperde Pauline vrijgelaten. Zij was er zodanig slecht aan toe dat de commissaris over haar schreef ‘dat men van haar geen buitensporigheden meer te vrezen heeft’.

De plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toevorzigt noteerde op 1 februari 1856 over de eerder genoemde Rijfkogel, dat ze door haar zedeloos gedrag niet te behandelen was en dat ze als een ‘sluipmoordenares’ (dat wil zeggen mogelijke bron van syfilis) de kraamkamer en de maatschappij als geheel belaagde. Men wilde haar dwangverpleging opleggen ‘dewijl die persone niet als publieke vrouw erkend is’. Zij was voortdurend onderweg tussen Nijmegen, Amsterdam en Zwolle. In 1862 maakte Rijfkogel deel uit van een groep meisjes die de visitatie weigerde. Ze liet zich op 1 september 1868 uit het register schrappen. Maar commissaris Betke had haar laten volgen waaruit bleek dat zij een nacht lang ontucht had bedreven. Zij werd gestraft. Een minderjarig zusje van Rijfkogel werd in 1862 bekeurd voor het verzuimen van geneeskundig onderzoek. De Officier van Justitie wees de klacht tegen haar af omdat inschrijving in het register gezien kon worden als het bevorderen van prostitutie. Bovendien was het verboden minderjarigen in de prostitutie te laten werken. (Zij was 19, dus minderjarig in die tijd)

De bordelen

Toen het reglement op 3 oktober 1846 van kracht werd, waren er vijf huizen bekend, vier daarvan waren in de jaren 1840-1846 pas voor het eerst  opgemerkt. Slechts één bordeel was toen officieel erkend. Sommige bordelen werden kleinschalig door vrouwen  geëxploiteerd. Daarnaast waren er enkele mannelijke bordeelhouders, vooral van Duitse afkomst die in meerdere steden vestigingen hadden. Met hun veelal Duitse echtgenoten vormden zij een netwerk dat vrouwen uit de verschillende steden aan het werk zette. [I]Kam presenteert daar nauwelijks gegevens over maar andere historici Kersten, Wulrf-Bodt vermelden dit wel.

Het oudste huis was dat van weduwe Raayers, en werd in 1834 voor het eerst genoemd. In 1840 werd het door Gradie Magiels, die met twee zussen, eveneens publieke vrouwen uit Maastricht was gekomen, voortgezet. In 1849 stonden Paulus van Get en Petrus Driessen in dat huis als tappers te boek. Driessen vertrok echter in 1851 naar Leeuwarden. Vervolgens kwam dit bordeel in handen van de dames Hoekstra en Luhrs. Helena Sommershausen was de laatste hoofdbewoonster van dit bordeel. Ze had vanaf 1885 in verschillende functies in het bedrijf gewerkt. Daarvoor (1872) stond zij in Amsterdam als publieke vrouw bekend. Op 12 april 1888 vertrok zij naar Duitsland, maar was daarna weer in Amsterdam te vinden.

De opvolger van Luhrs was de Duitser Abraham A. Gt. Monshouwer. Binnen één week kreeg hij een vergunning.  Op 5 juli 1888 vroeg hij toestemming om zijn bordeel een stukje te verplaatsen. Een paar dagen later kreeg hij te horen dat, nadat de commissaris inlichtingen over hem in Leeuwarden had ingewonnen, er te gunste van hem was beschikt. In Leeuwarden had hij een café uitgebaat. Zijn in Luebeck geboren echtgenote, Augusta Schenk met wie hij in 1887 in Amsterdam was getrouwd, werd gelijktijdig met hem in het bevolkingsregister ingeschreven. Deze echtgenote begon in 1892 een bordeel in de Polsbroek in Zutphen. Abraham Monshouwer had bordelen in Harderwijk, Zutphen en Arnhem. In 1880 nam hij in Zwolle het bordeel van Helena van Sommershausen over. Zijn vrouw vertrok naar Zutphen om daar een tijdje als bordeelhoudster te werken.  In 1897 vertrok het echtpaar naar Groningen en begon daar een koffiehuis met damesbediening. In 1898 ging Augusta naar Utrecht. Haar man volgde in 1902. Monshouwer deed het bordeel over aan Wortmann.De broer van Augusta had in de Ridderschapstraat  H 745 een illegaal bordeel. (Wurf-Bodt, 1988)

De Duitser Arnold Richard Wortmann had toen al een imperium opgebouwd. Hij had al met zijn vrouw een bordeel in Zutphen en een in Arnhem; een oom had zijn zaak in Harderwijk overgenomen. Zijn vrouw beheerde onder haar eigen naam een publiek huis in Amersfoort.

De Zwolse politie werd vanuit Arnhem, Zutphen en Harderwijk over hem ingelicht. Vreemd genoeg wist men daar niets dan goeds over deze Wortmann te melden: ‘geen misbruik van sterke drank en geen burengerucht’ hoewel hij druk in vrouwen handelde. Toen hij het bordeel op 10 oktober overnam zat daar alleen Catharina Sidonia Claes als publieke vrouw. Haar drie collega’s waren echter door de dokter afgekeurd en waren al vertrokken; één met onbekende bestemming, de anderen naar Amsterdam en Utrecht. Wortmann zorgde voor vervangsters en nam een stoet werkneemsters mee.

Het Leger des Heils organiseerde anti-prostitutie-bijeenkomsten in een voormalig bordeel

Met name de Duitser Wortmann, was in Zwolle doelwit van de Middernachtzending: een christelijke organisatie die bij bordelen postte om klanten te weerhouden naar binnen te gaan. In een krant uit 1893 staat een gloedvol verslag van een vechtpartij tussen de 41-jarige Wortmann en de zijnen enerzijds en negen middernachtzendelingen anderzijds. Wortmann zou in de nacht van 11-12 oktober 1893 voor zijn bordeel aan het Roodetorenplein een steen naar een middernachtzendeling hebben gegooid en hem zo tot bloedens hebben verwond. [II]Provinciale en Overijsselsche en Zwolsche Courant 10-11-1893 Behalve van de Middernachtzending kreeg hij ook te maken met de minder agressieve oppositie van het Leger des Heils.

In 1861 dreef Geertje Pegman met de tapper en visser Gerrit de Vries, tapper, het enige nog functionerende bedrijf in Zwolle. Het stond op de hoek Nieuwstraat- Lauwermansgang, zo blijkt uit haar echtscheidingsvonnis, gedateerd 28 november 1850. Op 31-7- 1876 schreef  Geertje Pegman, aan B en W dat de heelmeester ook gezonde meisjes in haar bordeel afkeurde. Zij kon dat bewijzen. Zij had een attest van twee artsen bijgesloten die beweerden dat de vrouwen gezond waren. Ze had zich in ieder geval in 1855-1857 zowel in haar eigen huis als in het bordeel aan overspel schuldig gemaakt.

Na haar scheiding leefde ze met drie jongere mannen samen. De eerste twee stierven, met de laatste, de 24 jarige Van Nugteren, vertrok ze in 1878 naar Middelburg, waar ze aankwam na een tussenstop in Amsterdamse bordelen te hebben gemaakt.

Tekortkomingen van de reglementering

Aan het eind van de negentiende eeuw werden de registers niet meer goed bij gehouden. De gegevens uit de registers waren bovendien verwarrend wat niet in de laatste plaats door de grote mobiliteit van de vrouwen werd veroorzaakt. Dat gold bijvoorbeeld voor de gegevens van bordeelhouder Arend Uiltjes. Hij woonde in een piepklein bordeel, maar stond ook met bordeelhoudster Pegman op een ander adres vermeld. Later stond Uiltjes dan weer als tapper en dan weer als bordeelhouder van ‘Landwelvaren’ te boek.

De bordelen werden tapperijen en omgekeerd. ‘De vleeshouwerij Schone Bout’ op de hoek Nieuwstraat en Spiegelsteeg was bijvoorbeeld slechts een korte tijd een bordeel. Het Hof van Spanje zou vrij van prostitutie zijn maar tapper Voges van dit etablissement had volgens de commissaris syfilitische vrouwen in huis. G.J. Jansen kwam in 1845 uit Rotterdam en begon een tapperij aan de Praubstraat. Rond 1851 verplaatste hij zijn zaak naar de Nieuwstraat. In 1859 komt hij in de stukken van een huwelijksakte van anderen als gelegenheidsgever tot ontucht voor. Van 1845-1856 werd Cornelis de Vries als vrij gevestigde bordeelhouder genoemd. Samen met collega Petrus Driessen en een vroedvrouw gaf hij in 1850 een dochter van Mina Houtstra aan die als prostituee in zijn herberg Het Metalen Kruis werkte.

Bordeelhoudster Johanna Havers heeft op meerdere adressen gewoond. Zij ging een tijdje naar Amsterdam en begon bij haar terugkomst in Zwolle een ‘stil‘ huis. Tussen 1840 en 1869 kwam Johanna Eggenhuizen op veel adressen voor. In 1848 werd ze voor een tijdje wegens bedelarij naar Ommeschans gebracht. Bij haar terugkomst in de Papenstraat huisvestte ze af en toe een publieke vrouw. Na de verordening van 1868 kwam ze als houdster van een clandestien bordeel in het register voor, maar vertrok al ras.

Daarnaast moeten er- sinds het begin van de reglementering al enkele illegale bordelen in Zwolle zijn geweest. Er is een geval gedocumenteerd van een vrouw die op 28 oktober 1880 veroordeeld werd voor onvergund in haar woning gelegenheid tot prostitutie geven. Zij kreeg drie gulden boete opgelegd. [III]Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 29-10-1880

Dit artikel is grotendeels gebaseerd op Kam, B.J., (1983) Meretrix en Medicus, Een onderzoek naar de invloed van de geneeskundige visitatie op handel en wandel van Zwolse prostituees, proefschrift Geneeskunde Nijmegen, uitgeverij Geert Groote, Zwolle.

Sietske Altink

Bronnen

Lees meer over de wederwaardigheden van de reglementering in Zwolle.

Lees meer over prostitutie in Zwolle in de 20ste en het begin van de 21ste eeuw

 

Noten

Noten
I Kam presenteert daar nauwelijks gegevens over maar andere historici Kersten, Wulrf-Bodt vermelden dit wel.
II Provinciale en Overijsselsche en Zwolsche Courant 10-11-1893
III Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 29-10-1880

Inhoud Artikel