In de late middeleeuwen woonden ‘lichte wiven’ in veel Europese steden bij andere verachte lieden zoals doodgravers, pestbestrijders, verwerkers van dierenkadavers en lijkenwassers in achterbuurten of buiten de stadsmuren. Maar de beul was onder hen het meest gestigmatiseerde personage. Deze alom gevreesde man mocht ook niet tussen de burgers wonen.
Zijn zonen waren gedoemd tot het overnemen van zijn taak en werden uit andere beroepen geweerd. Het vee van de beul mocht niet tussen andermans dieren grazen en [I]Enne Koops, 13-4-2015 op website Historiek en hij mocht alleen een herberg binnen als andere gasten daar geen bezwaar tegen hadden.
Prostituees en de beul waren dus veroordeeld tot het wonen in dezelfde buurten. Ze waren echter ook op een andere manier met elkaar verbonden. In steden in Noordwest en Centraal-Europa als Keulen, Augsburg en München stonden de deernen onder zijn toezicht, wat ze een zekere rechtszekerheid zou verschaffen. In de literatuur komen we ook wel het ‘voordeel’ tegen dat klanten uit angst voor de beul de vrouwen niet mishandelden of verkrachtten zo verkrachting van prostituees al in lokale wetgeving strafbaar was gesteld.
De beul moest in steden waar een officieel stadsbordeel was opgericht, illegaal werkende vrouwen naar het officiële vrouwenhuis brengen. In bijvoorbeeld Spanje werden de vrouwen die als ‘bekeerlingen’ het kloosterleven niet konden of wilden volhouden, aan hem overgeleverd. In Frankrijk moest hij in 1501 zowel een koppelaarster als het meisje dat zij in de prostitutie had gebracht, ter dood brengen.
In Braunschweig en Wenen dienden de stadsbordelen afdrachten aan de beul te doen. Ook in Keulen stonden prostituees onder streng toezicht van de beul. Daar moesten de straatprostituees van de Heumarkt hem geld geven. (Schuster, 1992) Hij hoefde zijn eigen maaltijden niet te betalen en de wijn kreeg hij van de Keulse deernen die hij diende te beschermen.
In Würzburg, Dresden, Erfurt en Leipzig werd de beul met de inkomsten uit het vrouwenhuis bekostigd; uit relevante documenten blijkt echter niet dat er van hem een tegenprestatie werd verlangd. In Bazel moest de vrouwenwaard de knecht van de beul jaarlijks een gulden of een ‘peperkoek’ geven. In een stad zonder eigen beul kreeg hij als hij er zijn werk moest doen tijdelijk een huis en een vrouw.
Doordat eind dertiende en begin veertiende eeuw de vrouwenhuizen, dus de officiële stadsbordelen, steeds belangrijker werden, nam de invloed van de beul op de prostitutie af. De taak van toezicht houden ging zo over op de hoerenwaard(in). In Augsburg is er vanaf 1570 geen verwijzing meer te vinden over de relatie van de beul met het vrouwenhuis. Vanaf 1387 mocht de beul in Friedberg in het vrouwenhuis blijven wonen, waarschijnlijk omdat hij nergens anders terecht kon. In Keulen werd in de 15de eeuw geen vrouwenhuis meer gesticht.
Roi des ribauds
De beul kreeg in Vlaamse en Henegouwse steden Frankrijk, in Parijs, de roi des ribauds (boevenkoning) als tegenhanger. Deze roi des ribauds bood prostituees een zekere bescherming door ervoor te zorgen dat ze niet te lang werkten. Ook zag hij toe op het handhaven van de beperking van de bewegingsvrijheid en de kledingvoorschriften.
In Noord -Franse en Zuid- Nederlandse steden moesten prostituees jaarlijks via de roi des ribauds belasting betalen.Vervolgens stopte hij het geld in de stadskas. (Dupont, 1996) In Lyon tot Arles was er wel overal een gebiedje waar een roi des ribauds de scepter over hoeren, joden en leprozen zwaaide.
Het regime van de ribaud vormde net als dat van de beul een overgangsfase naar de 15de -eeuwse institutionalisering van de stadsbordelen in Zuid-Europese steden. Dat was minder het geval in de noordelijke steden waar de rois des ribauds in functie bleven.
In Lille werd het ambt van de roi des ribauds in 1364 opgeheven, in Lyon vlak na 1440, in Arras in 1441. In 1449 werd aan het koninklijke hof de roi des ribauds na 20 jaar niet meer vervangen.
Het was de taak van de hoerenwaard(in) ze in het gareel te houden. (Rossiaud, 1984) Door het verdwijnen van dit ambt kwamen prostituees onder de reguliere rechtbanken te vallen.
Sietske Altink