In 1989 viel de Berlijnse Muur. Dit had een grote invloed op de populatie van sekswerkers in Europa, dus ook op die in Nederland. Voordien was er ‘vanuit de communistische landen’ hooguit een enkele Joegoslavische vrouw in de seksbedrijven aan het werk.

Clubs in Tallinn, Estland

In april 1993 verhuisde de Stichting Tegen Vrouwenhandel vanuit Den Haag naar Utrecht. In de publiciteit rond deze gebeurtenis gaf deze stichting aan dat er naast de slachtoffers van vrouwenhandel uit Latijns-Amerika en Zuidoost- Azië steeds meer vrouwen uit het voormalige Oostblok als slachtoffer van vrouwenhandel werden aangemeld.

In die landen werden er nieuwe bendes gevormd door mensen die in de communistische periode op de zwarte mark actief waren, sekswerkers in hotels voor buitenlanders regelden en met geheime diensten waren gelieerd. Deze groepen vormden de zogeheten ‘Rode Maffia’. Die liet vrouwen die in het ‘rijke westen’ wilden werken bijvoorbeeld enorme bedragen betalen voor zaken als vliegtickets. Overigens waren er in die periode nog geen goedkope vlieg- en bus tickets. Ook hadden ze rond de eeuwwisseling en de paar jaren daarna nauwelijks toegang tot internet en andere informatiebronnen. Bij De Rode Draad hoorden we bijvoorbeeld dat vrouwen dik moesten betalen voor een e-mailadres van een mogelijke werkplek.

In de eerste jaren na de val van De Muur kwamen sommige sekswerkers al zelfstandig naar het westen. Zij waren toen nog een uitzondering. In de jaren negentig ronselden malafide bordeelhouders zelf of in samenwerking met criminele organisaties Oost-Europese vrouwen. Dat was bijvoorbeeld het geval bij de internationaal opererende Bende van de Miljardair, die in de bestseller van de Belgische journalist Chris de Stoop aan de kaak werd gesteld. Het was voor criminelen goedkoper om vrouwen uit Oost-Europa dan uit Zuidoost-Azië en Latijns-Amerika te halen, tot dan toe de meest gangbare herkomstgebieden.

Voor sommige exploitanten kwam die ontwikkeling goed uit: ze vonden dat de Zuid-Amerikaanse en oosterse vrouwen te wijs waren geworden. Ze prezen de Oost-Europesen om hun gezeglijkheid. Ze repten niet meer over de veronderstelde voorkeur van klanten voor vrouwen met een exotisch uiterlijk. Eerder hadden ze dat juist wel als reden aangevoerd voor de aanwezigheid van migranten in hun bedrijven.

Het werd al snel duidelijk dat veel van de Oost-Europese vrouwen die in Nederland met sekswerk hun brood trachtten te verdienen, wel degelijk op de hoogte waren van de aard van het werk. Velen onder hen hadden dit beroep ook in hun eigen land uitgeoefend. En gaf ze eens ongelijk dat ze naar het westen wilden! Uit alle Oost- en Midden- Europese landen kwamen berichten over seksueel geweld tegen sekswerkers door politie, klanten en pooiers. De basisrechten van sekswerkers werden consequent geschonden; ze mochten niet bepalen waar ze wilden werken, ze konden geen klanten weigeren en hadden geen zeggenschap over werktijden. Velen accepteerden in de landen van herkomst gelaten dat ‘beschermers’ er nu eenmaal bij hoorden.

In Bulgarije sprak ik in 2006 een vrouw die in Nederland had gewerkt. Zij vertelde het volgende:  ‘Ik heb daar geen geld aan overgehouden. Ik mocht net zoals hier mijn geld niet houden. Maar in Nederland kreeg ik in ieder geval geen klappen van de politie. En op het werk zelf kon ik het nog een beetje gezellig hebben met de andere meisjes.’

Aan het eind van de jaren negentig speelde de kwestie van de associatieverdragen waardoor burgers uit toekomstige EU-landen als zelfstandig ondernemer in de ‘oude’ EU landen konden werken. Dat gold ook voor sekswerkers die zelfstandigen zonder personeel waren. Degenen die een beroep deden op deze regelingen werd het echter zeer moeilijk gemaakt. Ze moesten een bedrijfsplan maken en op allerlei mogelijke manieren aantonen dat zij echte zelfstandig ondernemers waren, wat extreem moeilijk was in het geval van sekswerk. Tot 2004 ontwierpen exploitanten schimmige constructies  om belastingkwesties voor ‘de zelfstandige ondernemers’ op te lossen. Soms schakelden zij dure advocaten in, die de buitenlandse sekswerkers wel weer zelf moesten betalen.

Voor heel veel Oost-Europese vrouwen, uit de voormalige associatielanden hield dit gedoe in 2004 op, toen veel landen tot de Europese Unie toetraden. Bulgaren en Roemenen vormden een uitzondering. Zij traden pas in 2007 toe, maar dat betekende niet dat migranten uit die landen dezelfde mogelijkheden in Nederland hadden als andere migranten. Ze konden niet  in loondienst, maar alleen als zelfstandige ondernemers werken.

De vrouwenhandel, vanaf 2005 mensenhandel genoemd, veranderde van aard. De vrouwen werkten en verbleven legaal in Nederland. Mensenhandelaren konden hun slachtoffers bijvoorbeeld ook niet meer wijs maken dat een enkeltje Warschau- Amsterdam 1000 euro kostte. De politie raakte steeds alerter.

In die periode waren minder exploitanten betrokken bij mensenhandel dan in de jaren vóór de wetswijziging van 2000. De oude garde was met hun bedrijf gestopt, kreeg geen vergunning of zat in de gevangenis. Het aantal sekswerkers uit Oost-Europa bleef echter wel toenemen. Soms viel het bijvoorbeeld de veldwerkers van De Rode Draad op dat er ineens een grote groep vrouwen uit een ‘nieuw’ herkomstland aan het werk was, bijvoorbeeld uit een van de Baltische staten. Later verdwenen die weer.

Tijdens het veldwerk kwam De Rode Draad soms wantoestanden tegen: (2005):

Wij komen in een bedrijf waar wij vermoedden dat de vrouwen niet in vrijheid werkten. Wij kregen een Poolse te spreken die klaagde over het feit dat ze iedere dag, zeven dagen per week 12 uur per dag moest werken. Met veel moeite kon zij eens in de maand een halve dag vrij krijgen. Wij maakten haar duidelijk dat ze 1. niet illegaal in Nederland aan het werk was, waarvan zij aanvankelijk overtuigd was en 2. dat ze gewoon ander werk kon gaan zoeken. Zij beweerde dat dit niet kon, want dan zou ze haar woonruimte bij de exploitant kwijtraken. Alternatieve woonruimte vond ze te duur.

Samen met de Stichting tegen Vrouwenhandel vond De Rode Draad dat goede informatie voorziening aan deze sekswerkers een belangrijk instrument tegen dit soort uitbuiting zou kunnen zijn. De Stichting tegen Vrouwenhandel werkte met Oost-Europese organisaties samen in het La Strada project. De Rode Draad kreeg vanaf 2006 subsidie om die informatie bij Oost-Europese sekswerkers te brengen.

Tot 2012 is er veldwerk verricht door de Rode Draad en de researchers van het internationaal vergelijkend onderzoek. De Rode Draad kwam enkele Hongaarse vrouwen tegen die mogelijk slachtoffer van vrouwenhandel waren. De situatie onder sekswerkers van Roma afkomst werd als zorgelijk gezien.

De onderzoekster sprak een paar vrouwen die zich aan een mensenhandelaar hadden ontworsteld of aangifte hadden gedaan. Maar er werkten ook veel Oost-Europese vrouwen die zelfstandig in het werk waren gestapt en niet van anderen afhankelijk waren. Uit de cijfers van Comensha blijkt dat het aantal aangiften van mensenhandel uit de nieuwe EU-landen terugloopt. In 2017 schrijft de Nationale Rapporteur bijvoorbeeld dat er geen Poolse sekswerkers als slachtoffer waren gemeld.

Sietske Altink

Lees meer over de komst van migranten voor sekswerk in Nederland