Een van de eerste migranten die op De Wallen werkte was  Surinaamse Zwarte Lola, ofwel Blakka Lola. Door haar werk op de Wallen wist ze geld te verdienen om anderen tijdens de hongerwinter te eten te geven. Zij heette in werkelijkheid Nicoline ’t Sant en was getrouwd met een oom van Olympisch judokampioen Anton Geesink.

Nicole was in de jaren twintig van de vorige eeuw met een gezin van zendelingen als kindermeisje naar Nederland gekomen. In plaats van haar tegen de opgroeiende zonen te beschermen, zette men haar op straat om te voorkomen dat de jongens belangstelling voor haar kregen. Als dank voor al haar zorgen moest ze buitenshuis in een hok slapen.

Nog voor de oorlog zat ze al achter een raam aan de Stoofsteeg. Ondanks haar hazenlip en haar mollige lijf kon ze zich in grote belangstelling van klanten verheugen. Op latere leeftijd, toen ze al aan het dementeren was, belandde ze in de Flessenman, een verzorgingstehuis aan de Nieuwmarkt in Amsterdam. Dat verhinderde bepaalde lieden echter niet misbruik van haar te maken door haar geld af te troggelen.

In de jaren tachtig keerde zij terug naar Suriname waar ze verbleef tot ze aan diabetes stierf. Ze heeft het nooit meer over haar verleden in Nederland gehad. Dat vindt het personeel van het rusthuis jammer; ze hadden haar daardoor beter kunnen begrijpen en helpen, volgens theatermaker Frank Wijdenbosch van Stichting Seven Arts, die de herinnering aan haar levend wil houden. Aldaar heeft men ook een van haar benen moeten amputeren.

Haar papegaai, die naar verluidt haar stem perfect kon imiteren, had haar overleefd. Maar ook papegaaien hebben niet het eeuwige leven. Helaas is door de dood van het beestje haar stem definitief verstomd. Frank Wijdenbosch  heeft haar een behoorlijk graf bezorgd om haar als een zwarte verzetsheldin eren.

Zwarte Lola, tijdens een boottochtje in 1950

Zwarte Lola, tijdens een boottochtje in 1950

Na Zwarte Lola verschenen nog meer Surinaamse vrouwen in de Nederlandse prostitutie. In 1991 vertelde een oudere raamprostituee “In Den Haag heb ik in het hoerenwereldje de opkomst van de Surinaamse vrouwen meegemaakt. Zij kwamen al voordat Suriname onafhankelijk werd. Onder hen waren de eerste verpleegsters die naar Nederland kwamen. Er waren natuurlijk ook brutale Surinaamse meiden die wel wisten dat ze in de prostitutie zouden komen. De hoeren zelf reageerden daar niet zo op. (…)  Het was voor de klanten iets nieuws, iets leuks, iets anders. Anderzijds werd er flink misbruik van gemaakt. Niet zozeer door hoerenlopers, maar door bordeelhouders en pooiers. Ze waren vaak handel die werd doorgegeven. Het was heel laag. Ze werden niet doorverkocht, maar doorgegeven. Dat werd onderling bedisseld. De eerste zwarte meisjes gingen eerst naar de ene en dan weer naar de andere pooier. Dat ging onder het mom van verkering hebben”.

De successie

In de eerste helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw zag men migrantenprostitutie nog als een marginaal verschijnsel. Maar vanaf 1985 maken beleidsmakers zich zorgen over de toename van het aantal migranten in de Nederlandse prostitutie. Eind 1985 werkten er 250 ‘buitenlandsen’ in de Rotterdamse prostitutie. Dat ging om drie Braziliaansen, veertig Argentijnsen, zes Chileensen, 79 Colombiaansen en de rest kwam uit Zuidoost- Azië. In de eerste helft van de jaren tachtig had men veel aandacht voor de Thaise vrouwen die sinds 1976 in de Nederlandse seksclubs waren gesignaleerd. Daarna kwamen er vrouwen van andere continenten en uit andere regio’s. Analoog aan een begrip uit de literatuur over migranten in de Verenigde Staten) noemen we hun opeenvolging ‘successie’. Ze vullen lege plekken op die gevestigde ondernemers en arbeiders open laten. [1] Dit lijkt tot op zekere hoogte ook in de Nederlandse seksindustrie te zijn gebeurd. Een geval van marktwerking? Dat kan alleen bij gelijkwaardigheid van marktpartijen en het is de vraag of die (toen) in de Nederlandse prostitutiewereld aanwezig was. Raamexploitanten hielden een soort ongelijkwaardigheid in stand.

Ze hoopten hun omzet te verhogen door weinig veeleisende vrouwen achter de ramen te parkeren. Een Nederlandse raamwerker vertelde destijds: ‘Exploitanten halen buitenlandse vrouwen met bossen binnen en profiteren van ze. Ze verbouwen hun eigen kasten en buiten de vrouwen heel erg uit. Die buitenlandsen betalen meer raamhuur dan Hollandse vrouwen. Ze zitten in panden waarin een Hollandse vrouw niet eens zou willen zitten. De kakkerlakken lopen over hun nest. Er zit kots op de muur, de kamers zijn in jaren niet geverfd. Ze wonen met z’n zessen op een kamertje. Als je de hele dag in zo’n kippenhok zit, sla je door. Ze verloederen onder invloed van coke en dwang.’

Sommige raamexploitanten hadden voor buitenlandse vrouwen de vermaledijde fifty-fifty regeling opnieuw ingevoerd; ze moesten dus de helft van hun verdiensten aan de baas afdragen. Raamexploitanten hielden op hardhandige wijze de wind eronder: ‘Bij de boten in Utrecht waren er problemen met de eigenaar. Hij mishandelde buitenlandse meisjes en gooide hun spullen overboord. We zouden er in een zaaltje over vergaderen. De gemeente had koffie en broodjes besteld. Niemand kwam, iedereen was bang,’ aldus een Colombiaanse sekswerker die in Utrecht heeft gewerkt.

De komst van de migranten kwam seksbazen goed uit. Voor hen waren ze gastarbeidsters uit lagelonenlanden die de ‘bijdehante’ hoeren in clubs konden vervangen. Bordeelhouder Ron W. zei  bijvoorbeeld in 1987 in de Telegraaf: ‘Nederlandse vrouwen waren steeds moeilijker onder de duim te houden. Die hadden door dat gedoe met emancipatie een grote bek gekregen. Ze wilden meer poen. Ze wilden zelf beslissen of ze het met of zonder condoom deden en met wie ze wel en met wie ze niet naar bed gingen. Het leek op het laatst meer op een Blijf van mijn Lijf huis dan op een leuke sekstent. Die latina’s waren een verademing. Die peesden als renpaarden en zeurden nooit. Dat konden ze niet, want ze spraken de taal niet.’ Klanten deden ook mee aan die stemmingmakerij: ‘Meestal val ik alleen op Latina’s vanwege hun passie en vrijheid in het bedrijven van de daad’. Of: ‘Die vrouw is ervoor in de wieg gelegd’

Ze profiteerden. Vanaf 2002 was er op Hookers.nl een aantal opmerkingen te lezen die de stereotypen van de Zuid-Amerikaanse vrouw als temperamentvol en sensueel bevestigden. Zuid- Amerikaanse vrouwen werden als ‘goedlachs’ beschreven. De Braziliaansen werden behalve met sensualisme ook met dansvreugd geassocieerd.

‘Ik denk dat ik wat dat betreft maar eens een ticket naar Brazilië ga kopen. Als ze allemaal zo vurig zijn kom ik zeker opgewonden weer terug naar Nederland.

Opvallend vaak beschrijven klanten Zuid-Amerikaanse vrouwen als niet passend in het heersende schoonheidsbeeld, wat gecompenseerd zou worden door hun ‘temperament’, ‘niet superknap maar wel supergeil’. Niettemin moeten we vraagtekens zetten bij de rol van dit exotisme. Overigens verdween die liefde voor Latina’s toen ‘goedkope’ Oost-Europese vrouwen op de markt waren verschenen.

In 1992 schakelde dit type seksbazen over op Oost-Europese vrouwen die weer docieler zouden zijn dan Aziatische en Zuid-Amerikaanse vrouwen. Bordeelhouder Huub: ‘Negen van de elf vrouwen die hier werken komen uit Oost-Europa. Nederlandse en Duitse vrouwen hoef ik niet meer. Dat zijn allemaal verslaafden. En die meiden uit de Dominicaanse Republiek worden brutaal als ze hier een tijdje werken.’ Hij prefereerde de nieuwste groep migranten: vrouwen uit Oost-Europa die sinds de val van de Muur in groten getale naar West-Europa waren getrokken.

De Thaise, Zuid- Amerikaanse en Oost- Europese sekswerkers zijn anno 2017 redelijk gevestigd geraakt. Velen hebben inmiddels hun uitbuiters van zich afgeschud. Maar in 2012 klaagden exploitanten en sekswerkers steen en been over een relatief nieuwe groep: Chinese masseuses.

Terug naar inhoudsopgave boek

Lees ook over Oosteuropese vrouwen

Thaise sekswerkers

Afrikaanse sekswerkers in Nederland

Bronnen

[1] Rath,J., ‘Beunhuizen van buiten. De informele economie als bastaardsfeer van sociale integratie.ín: Engbersen, G. (ed), Gabriels, R., (ed): Sferen van integratie, naar een gedifferentieerd allochtonenbeleid, Meppel/Amsterdam, 1995.

Telegraaf 14 november 1987 en 3 maart 1984