In de achttiende eeuw werden er ideale bordelen ontworpen vanuit het perspectief van de klant. Pas in de twintigste eeuw worden er plannen gemaakt voor het meest ideale bordeel voor de sekswerker. In 1900 publiceerde ene E.Hulst een curieus document: Een Taak in betrekking tot het prostitutievraagstuk. Uit de tekst blijkt dat de auteur een in Arnhem opgegroeide vrouw is. We weten ook dat zij een groot tegenstander was van drankgebruik en ‘prikkelende afbeeldingen’. Zij maakte zich boos over de ‘uitbuitende, bloedzuigende en vampierachtige’ bordeelhouders. Die verontwaardiging heeft zij gemeen met haar feministische zusters uit de eerste golf feminisme, maar haar geschrift slaat ook een brug tussen de negentiende -eeuwse afkeer van prostituees en een pragmatische ‘twintigste eeuwse’ aanpak.

Haar tractaatje begint met een jeugdherinnering uit Arnhem.

‘‘Drie kinderen bij elkaar, bengelend de schooltasch, zoo liepen wij door de Torensteeg te Arnhem, we wilden in de Bakkerstraat griffels kopen. In het steegje woonden meest uitdragers. Opeens zagen we links, twee veel grootere huizen. Voor de ramen zaten vrouwen in witte jakken, de pafdikke hals geheel bloot en behangen met snoeren van valsche kralen, de wangen beschilderd en over heel haar wezen iets afkeerwekkends. … niet meer slingerden we onbezorgd en vroolijk onze tasschen. De vrouwen lachten ons uit. Er kwamen ook heeren aan de ramen, de haren in dotten langs de slapen geplakt.  De vrouwen waren van een geelbleke vetheid. We klampten een dienstmeisje aan, om te vragen wat dit allemaal voorstelde. We moesten nooit meer door die steeg gaan, zei ze, ’t waren eigenlijk geen menschen, maar ‘gemeene schepsels, die daar woonden. Een deel van de kindervreugd en onbevangenheid was voor altijd weg.’  [I]Enigszins bewerkt, p. 6 en 8, maar wel gepoogd haar oorspronkelijke uitdrukkingen en schrijfstijl te behouden.

Later maakt haar afschuw plaats voor medelijden. De prostituees zag ze net als de andere feministen niet meer als verdorven vrouwen maar als meelijwekkende schepsels. [II]Voor de achtergronden en de ‘ontdekking’ van R.Hulst ben ik schatplichtig aaan Petra de Vries Vries, P.de, (1997) Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen: de reglementering en bestrijding van prostitutie in Nederland 1850-1911, Uitgeverij Verloren, Hilversum. (proefschrift)

Sekswerkers protesteren tegen reddingsprogramma’s die ze altijd aan de naaimachine willen krijgen.

E.Hulst wist namelijk dat er (rijke) vrouwen waren die ‘medelijden hooger en reiner dan afschuw’ achtten. [III]Pagina. 13. Ze maakt de lezer deelgenoot van haar droom dat deze rijke vrouwen de bordelen in genoemde Torensteeg op zouden gaan kopen om ze te slopen zodat er een parkje kon komen. Ze wilde dan wel liever een een openbare voorziening dan bordelen, maar was geen voorstander van een algemeen bordeelverbod. Dat had volgens haar geen zin zolang ontuchtige plaatjes zelfs op reclameboodschappen stonden en jongens op het schoolplein jenever dronken. Maar dan komt ze opeens verrassend uit de hoek: ‘Maar als een deel van de mannen prostituees nodig heeft, dan hoeven ze toch niet zo slecht behandeld te worden? [IV]Pagina. 20

Na A moeten we ook B zeggen. Zo redeneerde ze. Laten we ervan uitgaan, dat als die vrouwen nodig zijn, dat ze dan niet tot paria’s gemaakt hoeven te worden’. De bordelen moesten volgens haar ‘menschelijk’ worden ingericht. De klanten moesten in een fatsoenlijk huis, met fatsoenlijke vrouwen terecht kunnen. Dat fatsoenlijke huis was: ‘een verblijf dicht bij de stad, met frissche kamers en een strijk- verstel- of andere degelijke werkinrichting er tegelijk in gevestigd.’ Er moesten gezonde en goed betaalde vrouwen werken, die hun ontspanning konden hebben, goed verzorgd waren en goed gekleed gingen. [V]Pagina 23 De mannen mochten er alleen heen als ze eerst door een dokter waren onderzocht. Fooien en drank waren in haar ideale bordeel verboden. Haar grote voorbeeld was Japan waar prostituees nog goed terecht konden komen omdat ze geen drank consumeerden tijdens het werk

Wanneer een vrouw uit ‘haar bordeel’ wilde stoppen moest zij geholpen worden een andere betrekking te vinden. Maar wat voor werk moest ze dan gaan doen? Hulst associeerde prostitutie met luiheid en in dat opzicht stond ze nog met één been in de negentiende eeuw. ‘In die huizen denkt men dat men er met luiheid ook wel komt. Ik droomde dat de met veel geld toebedeelde vrouwen, de vrouwen leerden vlijtig te zijn’. Met andere woorden, de bordeelvrouwen moesten in de ‘degelijke werkinrichting’ werklust ontwikkelen. De scholing die de vrouwen tijdens hun verblijf in het bordeel kregen, moest daartoe bijdragen. Dus, naaien, wassen en strijken.

De Zweedse schrijver August Strindberg (1849-1912) noemde het huwelijk een was- en strijkinrichting, maar hetzelfde had hij van het ideale bordeel van E.Hulst kunnen zeggen. Niettemin doen haar eisen voor een fris bordeel met aandacht voor hygiëne, goede betaling en ruimte voor ontspanning modern aan. We zullen zien dat deze zaken tot 2000 een grote rol zullen blijven spelen in de ontwerpen van ideale bordelen.

Sietske Altink

Lees ook de twee andere artikeltjes in deze minireeks

Het ideale bordeel in de achttiende eeuw

Het ideale bordeel in de tweede helft van de twintigste eeuw

Bronnen

Noten

Noten
I Enigszins bewerkt, p. 6 en 8, maar wel gepoogd haar oorspronkelijke uitdrukkingen en schrijfstijl te behouden.
II Voor de achtergronden en de ‘ontdekking’ van R.Hulst ben ik schatplichtig aaan Petra de Vries Vries, P.de, (1997) Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen: de reglementering en bestrijding van prostitutie in Nederland 1850-1911, Uitgeverij Verloren, Hilversum. (proefschrift
III Pagina. 13.
IV Pagina. 20
V Pagina 23