De doelstelling van de wetswijziging van 2000: een betere positie voor sekswerkers, zoals het in concepten van de wetswijziging stond geformuleerd, was in 2000 afgezwakt tot ‘bescherming van de positie van de prostituee’. Belangenbehartigers van sekswerkers vonden dit te ‘mager’; sekswerkers hadden immers een slechte maatschappelijke positie die niet beschermd maar verbeterd moest worden. Dat had onder meer te maken met hun slechte positie op de werkplek. Vanaf de jaren negentig was dit aan de orde geweest in diverse onderzoeken. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de publicaties van Lucie van Mens (omgekomen bij MH 17) Daaruit valt een beeld te vormen van de prostitutie in Rotterdam in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. Behalve het optreden van onprofessionele clubartsen heersten er nog meer misstanden in de bedrijven, bijvoorbeeld verplicht om topless rond te lopen. Ook werden er boetes geheven voor bijvoorbeeld te laat komen. Dat was een flagrante schending van het arbeidsrecht. Boetes kunnen alleen in loondienst en dan nog in strikt omschreven situaties in worden opgelegd. Gemeenten traden hier niet tegenop, met het argument dat arbeidsrelaties een zaak tussen civiele partijen was, en buiten de bevoegdheid van de gemeente viel.
Wel belasting betalen
Niemand kon eind jaren negentig bevroeden dat de Belastingdienst een rol zou gaan spelen in het verkrijgen van arbeidsrechten. Krachtens wetten uit 1914 en 1968, moesten sekswerkers officieel belasting betalen, wat ze over het algemeen niet deden.
De eigenaar van de seksclub Yab Yum, toen nog in Amsterdam, later ook in Rotterdam, had door middel van rechtszaken eind 1991 afgedwongen dat sekswerkers btw moesten gaan betalen. Maar hoe dan? Vooral de anonimiteitswens van de sekswerkers vormde een groot knelpunt.
De al dan niet vermeende gesloten deals leidden echter vaak tot malversaties en desinformatie. In 1997 kwam op De Rode Draad een melding binnen dat een exploitant tegen de vrouwen had gezegd dat zij hun paspoorten moesten inleveren zodat hij via de zedenpolitie de Belastingdienst kon betalen. Zo kon de exploitant voor langere of kortere tijd de sekswerker in zijn/ haar bewegingsvrijheid beperken.
In Rotterdam waren exploitanten met de Belastingdienst tot een overeenstemming gekomen en hadden het zogeheten 12,5 procent systeem ingevoerd. Dat betekende dat sekswerkers in de besloten bedrijven 12,5 procent van hun omzet aan de exploitant moesten geven die dat bedrag via zijn eigen fiscaal nummer aan de Belastingdienst overmaakte. Zo werd er tegemoetgekomen aan de wens van anonimiteit. Na 2000 werd het heffen van belasting in het hele land uniform en kwam er een einde aan de 12,5 procent regeling in Rotterdam.
Halverwege de jaren negentig ontstonden er plannen om tot een soort facilitair systeem te komen om het oordeel van dienstverbanden te vermijden. Dit betekende dat de sekswerker in clubs als zelfstandige ondernemer bepaalde diensten zoals het gebruik van sanitair, de diensten van de barkeeper en het gebruik van een kamer en eventuele andere faciliteiten ‘inkocht’. De rol van de exploitanten van privéhuizen en clubs zou worden teruggebracht tot louter verhuurders van die faciliteiten.
Maar hoe moesten die facilitaire bedrijven er in de praktijk uit gaan zien? Zouden de sekswerkers als echte zelfstandige ondernemers bijvoorbeeld de werktijden en prijzen zelf kunnen bepalen en voor meerdere opdrachtgevers in verschillende bedrijven kunnen werken? Het bleek al snel dat de werktijden niet vrij waren en soms moesten sekswerkers voldoen aan een bepaalde dresscode, wat allemaal in strijd was met echt zelfstandig ondernemerschap. Een klant buiten de club om bezoeken, kon al een ‘ontslag’ opleveren. Ontslag betekende in dit geval ontzegging van de toegang tot de club. Een zelfstandig ondernemer moet toch echt zelf kunnen bepalen of hij/zij klanten privé wil ontmoeten. De Belastingdienst vroeg zich steeds vaker of sekswerkers in clubs, escortbedrijven en privéhuizen wel echte zelfstandige ondernemers waren. [I]Na 2008 zien we die ‘schijnconstructies’ ook ontstaan bij andere bedrijfstakken: de postbezorging en de bouw.
De Belastingdienst keek naar de feiten en omstandigheden waarin werd gewerkt en vond dat sekswerkers meestal niet als zzp’ ers werden behandeld. Later ging de Belastingdienst samen met het UWV op controle. Zodra de Belastingdienst constateerde dat er een gezagsrelatie heerste, was er sprake van dienstverbanden en dat betekende dat de exploitant sociale lasten moest gaan betalen. Dat heeft tot vele rechtszaken geleid omdat exploitanten het oordeel van de Belastingdienst aanvochten. De kwestie of loondienst in seksbedrijven mogelijk was, heeft de gemoederen lang beziggehouden, al had de rechter reeds in 1998 bepaald dat dit wel kon.
In 2002 was bij De Rode Draad met behulp van de FNV de vakbond Vakwerk opgericht. Vanaf 1993 onderhield De Rode Draad al contacten met de FNV. Het probleem was echter dat de FNV tot eind jaren negentig alleen op mensen in loondienst was gericht. Maar daar kwam in 1997 verandering in, toen de FNV een bond voor zelfstandigen zonder personeel oprichtte. In diezelfde periode ging De Rode Draad loondienst bespreekbaar achten. Maar de exploitanten bleven het er moeilijk mee hebben. Ze waren bang dat een sekswerker slechts aan de bar zou gaan zitten om haar basisloon te kunnen incasseren. De sekswerkers wezen er echter op dat ze nooit bereid zouden zijn tegen een minimumloontje in een stigmatiserende omgeving te gaan zitten. Ook werd erop gewezen dat een sekswerker die in haar proeftijd niet bereid was seksuele diensten te verlenen, zonder meer ontslagen kon worden. Organisaties van exploitanten bleven echter volhouden dat zelfstandig ondernemerschap de enige optie was en dat ‘al hun meisjes zelfstandig ondernemer waren’. Ze kwamen met het argument dat loondienst tegen de mensenrechten was. Want dan zouden ze als baas opdrachten moeten geven tot seksuele dienstverlening! Dat was tegen de grondwet!
In 2003 dienden de Tweede Kamerleden De Pater/ Griffith een motie in om duidelijkheid te eisen over arbeidsrelaties in seksbedrijven. Daarop richtte Sociale Zaken een werkgroep ‘arbeidsrelaties in seksbedrijven’ op. Daarin zaten: de FNV, De vakbond van de Rode Draad Vakwerk, De Rode Draad zelf, organisaties van exploitanten, het UWV en de Belastingdienst. In de werkgroep werden de resultaten van de onderhandelingen met exploitanten met de Belastingdienst en het UWV besproken. De Rode Draad had een oplossing gevonden voor de kwestie dat het tegen de grondwet zou zijn om aanwijzingen voor seksuele dienstverlening te geven. Zodra er seksuele handelingen met een klant werden verricht, zou de sekswerker dat als zelfstandige ondernemer doen. De Belastingdienst vond dat bespreekbaar. Maar toen was het de vraag, ‘wanneer begint de seks?’ De exploitanten beweerden dat die al begon als de klant voor de deur stond. De Rode Draad en de vakbond Vakwerk accepteerden dit niet. Daarna is er nooit meer onderhandeld.
Maar wat wilden sekswerkers zelf? Zij hadden van de ‘baas’ allerlei desinformatie over ‘loondienst’ gekregen, bijvoorbeeld dat je dan verplicht was prostitutie op je cv te zetten. Dit bewerkstelligde dat sekswerkers het ook in hun eigen belang achtten om officieel als zelfstandig ondernemer te boek te staan, hoewel ze alle rechten die aan deze status verbonden waren, moesten ontberen. Het feit dat loondienst ook voordelen had, beseften ze pas als de nood aan de man kwam, bijvoorbeeld als ze arbeidsongeschikt raakten. Ook ‘onterecht ontslag’ was iets waar weinig aan te doen viel. Overigens behandelde het UWV werkloze sekswerkers welwillend en kende in duidelijke gevallen een uitkering toe zonder dat een vrouw naar de rechter moest om te bewijzen dat ze onder gezag had gewerkt. Het aantal aangevraagde uitkeringen is echter op één hand te tellen. Niet één aanvraag is afgewezen.
Zo ontpopten de Belastingdienst en het UWV zich als onverwachte bondgenoten in de strijd voor een betere positie op de werkvloer. Aan deze diensten is het te danken dat exploitanten uit angst voor het predicaat dienstverbanden minder duidelijk hun gezag lieten gelden. Zo was het in bovengenoemde club niet meer verplicht topless te lopen en konden er geen boetes meer worden geheven.
In 2001 had De Rode Draad het voor elkaar gekregen dat een sekswerker een zakelijke rekening bij een bank kon regelen. Dit bleek een pyrrusoverwinning te zijn. Later bleken sekswerkers nog steeds moeilijk klant te kunnen worden. In 2015 weigerde Triodos nog de sekswerkersorganisatie Proud als klant. Ook het afsluiten van een hypotheek stuit nog steeds op problemen.
Terug naar de inhoudsopgave van het boek
Sietske Altink
Bekijk de andere doelstellingen:
Drie van de vijf doelstellingen
Noten
↑I | Na 2008 zien we die ‘schijnconstructies’ ook ontstaan bij andere bedrijfstakken: de postbezorging en de bouw. |
---|